Armand Sağ
Link
 

 

Nederlandse solidariteit met Cuba
   
 

Nederlandse solidariteit met Cuba

‘Ik hou van Cuba omdat iedereen er kan lezen en schrijven’
Solidariteit met Cuba door linkse groeperingen in Nederland gedurende de jaren zestig en daarna

Met de revolutie in Cuba en de studentenprotesten van 1968 begon er in geheel West-Europa een solidariteitsgevoel onder linkse studenten en intellectuelen te ontstaan voor de ‘Nieuwe Mens’, die het product diende te worden van de Cubaanse revolutie. Volgens prominente Nederlanders zoals Harry Mulisch zou Cuba de nieuwe weg vormen tussen de extreemkapitalistische Verenigde Staten van Amerika en de starre autoritair-marxistische Sovjet-Unie. Met het begin van de jaren zeventig was het echter alweer grotendeels gedaan met de solidariteit met Cuba door links Nederland.

Cuba-bulletin
Het land waar Christopher Colombus op 29 oktober 1492 landde, zorgde in 1959 met de Cubaanse revolutie voor wereldnieuws. Desalniettemin werden er in Europa maar mondjesmaat persberichten over gepubliceerd. Dit gaf Maria Snethlage van de Pacifistisch-Socialistische Partij gelegenheid om de Informatiebulletin Cuba of Cuba-bulletin te beginnen in 1961. Haar doel met dit tweemaandelijkse bulletin, was ‘het vertalen van in buitenlandse tijdschriften verschenen artikelen over de ontwikkelingen in Cuba en andere Latijns-Amerikaanse landen’. Het bulletin was het eerste van zijn soort toen het begon in 1961 en zorgde in zijn tienjarige bestaan voor veel begrip en kennis over Cuba. Het hoogtepunt kwam met de studentenprotesten in 1968, waarin er veel sympathie en solidariteit was voor Cuba en in mindere mate voor Vietnam. En alhoewel Snethlage in 1971 noodgedwongen moest stoppen met haar Cuba-bulletin wegens haar bejaarde leeftijd van 76, opende het de weg voor andere solidariteitsverenigingen met Cuba in Nederland.
           
Zo werd er door, de toen al bekende schrijver, Harry Mulisch het initiatief genomen de Comité voor Solidariteit met Cuba op te richten na zijn drie bezoeken aan Cuba. Hieraan voegden zich al snel de ‘radicaal sympathiserende studenten’, zoals Jaap van Ginneken zichzelf en andere leden achteraf bestempelt. Van Ginneken was, net als Harry Mulisch, in de laatste periode van de jaren zestig naar Cuba geweest en ontwikkelde daarbij een buitengewone fascinatie voor Cuba. Terugkijkend geeft van Ginneken toe dat hij toen een te rooskleurige beeldvorming van Cuba had, en dat hij zelfs spijt heeft van sommige uitspraken. Zoals bijvoorbeeld uit zijn teksten voor De Gids, welke in 1968 een speciaal nummer wijdde aan Cuba, waarin van Ginneken zegt ‘te houden van Cuba omdat dit het enige land in Latijns-Amerika is waar iedereen kan lezen en schrijven en dus het enige [land] waar vrijheid van meningsuiting kan bestaan.’
           
Solidariteit met Cuba
Dat Mulisch en Van Ginneken niet alleen stonden in hun strijd voor solidariteit, maar juist konden rekenen op een groot onthaal binnen de verschillende studentenorganisaties, had volgens hen te maken met ‘de breuk met de oude generatie’. De babyboomers van na de Tweede Wereldoorlog waren nu aan het studeren en wilden zich afzetten tegen de heersende opvattingen. Zo werd de relatie met de Verenigde Staten van Amerika niet meer als vanzelfsprekend gezien en verdween de opvatting dat de Verenigde Staten van Amerika niks verkeerds konden doen, omdat ‘ze Nederland toch maar hadden bevrijd tijdens de Tweede Wereldoorlog’. De studerende babyboomgeneratie wilde in staat zijn om het niet eens te zijn met, en zelfs te protesteren tegen, de Verenigde Staten van Amerika. Hierdoor kregen de exotische en charismatische Ernesto Che Guevara en Fidel Castro een buitengewone aantrekkingskracht voor de Nederlandse studenten; de avontuurlijke doch ideologische reis van Guevara sprak tot de verbeelding van velen. Zijn dood in Bolivia op 8 oktober 1967 maakte dan ook een grote indruk op deze studenten, die hierdoor een steeds grotere belangstelling kregen voor de Latijns-Amerikaanse bevrijdingsbewegingen.

De romantische ideeën die gepaard gingen met jonge idealisten die bereid waren te sterven voor hun idealen, werden werkelijkheid met Guevara en Fidel Castro. Deze ‘helden van de revolutie’ verpersoonlijkten de kritiek die de Nederlandse studenten hadden op hun eigen maatschappelijke problemen. Cuba werd gezien als een rechtvaardig land dat zich probeerde te ontworstelen aan de greep van de Verenigde Staten van Amerika, welke ‘Cuba als ordinaire hoerenkast gebruikte’, aldus Gortzak. De Nederlandse media die, in de ogen van ‘solidair Nederland’, te weinig aandacht besteedden aan Cuba en de vooruitgang die het boekte, werd beschuldigd met het brengen van eenzijdig anti-Cubaanse berichtgeving wat de solidariteitsgevoelens alleen maar versterkte. In een mum van tijd schreven jonge journalisten zoals Wouter Gortzak hun eigen artikelen over Cuba. ‘Er worden scholen gebouwd en huizen, reinigingsgebouwen en graanschuren. Er worden elektriciteitsleidingen aangelegd en maai- en pootgoederen ter beschikking gesteld. De regering zorgt voor optimale voorwaarden, de mensen moeten het werk doen’, zo luidde het oordeel van Gortzak in De Groene Amsterdammer. Van Ginneken deed er in hetzelfde tijdschrift nog een schep bovenop door te melden dat ‘Cuba het meest geadvanceerde land in Latijns-Amerika is’, geen analfabetisme kent en dat de negen miljoen inwoners gemiddeld dertig miljoen exemplaren boeken erdoorheen jagen.

Cuba werd duidelijk gezien als een revitalisering van het socialisme; een humanistische versie van wat de Sovjet-Unie nooit kon worden met zijn starre extreme opvattingen. Aan de andere kant werd Cuba ook gezien als een prima voorbeeldfunctie voor Derde Wereld-landen die zich wilden onttrekken aan de kapitalistische greep van de Verenigde Staten. Het gevoel leefde dat er in Cuba een ‘Nieuwe Mens’ werd gevormd, die in staat was de revolutie voortdurend aan te wakkeren en zodoende de samenleving te doen veranderen. Het werd zelfs lijfelijk ondervonden toen de in 1974 opgerichte Venceremos frequente werkbrigades organiseerde naar Cuba. Een oude Cubaan sprak de West-Europese zendelingen aan om te melden dat ‘alles gratis is. De kleding, het eten, de boeken, het onderdak. Men moet me geloven als ik zeg dat met Fidel alles beter wordt’. Venceremos, dat als doel had het bevorderen van toenadering tussen het Cubaanse en Nederlandse volk, sprak over het gebrek aan hiërarchie in de Cubaanse samenleving en de gelijkheid die er heerste.
De sociale hervormingen die noodzakelijk waren om ‘de uitbuiting van de Amerikanen sinds 1899 tot 1959’ ongedaan te maken, maakten Cuba een paradijs voor de inwoners: ‘96% van de bevolking at nooit vlees in de jaren vijftig maar krijgt nu steevast 3,5 pond per maand’, aldus van Ginneken in 1971. Het leven in Cuba scheen heel optimistisch te zijn.

Neergang van de solidariteit
Alhoewel Maria Snethlage in haar Cuba-bulletin ook opbouwende kritiek duldde op Cuba, was de solidariteit tussen 1967 en 1971 het grootst. Achteraf constateert historicus Bart Dirks dat ‘veel intellectuelen al voor 1971 afhaakten en anderen weer begonnen te twijfelen’. Tegelijk met de aandacht voor Cuba, waar Fidel Castro pas twee jaar na de revolutie verklaarde marxistisch te zijn, was er ook een grote verbazing voor de solidaire linkse Nederlander in 1968. Castro stelde zich vierkant achter het beleid van de Sovjet-Unie om Tsjechië-Slowakije  binnen te vallen en deed dit niet eenmaal en terloops, maar meerdere malen in urenlang durende speeches. De eerste die hier sterke kritiek op uitte was Wouter Gortzak, en het zou niet lang duren voor hij bijstand zou krijgen. In 1969 verklaarde Cuba ‘volledig solidair met Moskou’ te zijn, wat veel bewonderaars van de Cubaanse revolutie teleurstelde. Zij zagen Cuba juist als een unieke revolutie en niet als een kopie van de bolsjewieken. Dit werd al snel opgevolgd door gebeurtenissen zoals het mislukken van de suikeroogst in 1970 en het opsluiten van de Cubaanse dichter Padilla door Castro en de zijnen in 1971. Snethlage sprak van ‘paranoia van Castro, het is belachelijk hen [naast Padilla ook de Franse intellectuelen Karol en Dumont red.] CIA-figuren te noemen’.

De kritiek op Cuba resulteerde in een tweesplitsing bij de bewonderaars die zich solidair verklaarden met Cuba; één groep wilde met opbouwende kritiek komen terwijl de andere groep geen ruimte overliet voor kritiek: ‘alle kritiek is mogelijk als het maar binnen de revolutie is’, aldus Snethlage. Waar de eerste groep al snel afstand nam van Cuba en ‘het liet wegebben om zich met andere dingen bezig te houden’, vond Harry Mulisch dat de solidariteit met Cuba onvoorwaardelijk diende te zijn. Andere prominente Nederlanders zoals componist Peter Schat namen na 1971 in rap tempo afstand van Cuba en van hun bewondering van de Cubaanse revolutie. Waar Wouter Gortzak in 1968 nog verkondigde dat ‘de steun van Castro voor de Praagse inval, geen reden is om de Cubaanse revolutie de rug toe te keren’, vond hij het met de Padilla-affaire genoeg geweest.
Jaap van Ginneken verdedigde ook in 1971 nog Cuba, maar gaf aan dat hij achteraf privé heftig twijfelde aan de solidariteit met Cuba. Alleen Harry Mulisch week daarin af: ‘kijk, je bent solidair of niet. Ik ben geen spijtoptant’. De vereniging voor solidariteit met Cuba, Venceremos, bleef echter ook faliekant achter Cuba staan met enkele pittige uitspraken in hun tweemaandelijkse verenigingsblad Cuba Libre, zoals ‘opgeruimd staat netjes!’ na het Amerikaanse vertrek van enkele duizenden Cubanen die teleurgesteld waren in de revolutie. Het resulteerde in het opzeggen van de subsidie die Venceremos ontving door de minister van Ontwikkelingssamenwerking en een verdere radicalisering van Venceremos. Kritische solidariteit won het van helaas niet van ‘kadaversolidariteit’ en Venceremos bleef tot in de jaren tachtig een bewonderaar van Cuba totdat het draagvlak wegviel en de vereniging verdween.

Distantie van de solidariteit
In de jaren tachtig van de vorige eeuw was er al vrijwel geen ziel meer te bekennen die zich solidair verklaarde met het regime in Cuba. Onder de meest fervente bewonderaars van weleer, zoals Jaap van Ginneken, Peter Schat en Wouter Gortzak, zaten nu de intellectuelen die zich openlijk distantieerden van de praktijken in Cuba. Sommigen zoals van Ginneken gingen een stap verder en verklaarden dat ‘ ze in de jaren echt aan het flippen waren. Ik draafde politiek echt vreselijk door. Dat is iets waar ik mij achteraf een beetje voor geneer’. Een verhitte discussie tussen van Ginneken en Venceremos-voorzitter Harold Suivas in De Groene Amsterdam van 1980 demonstreert hoe ver de meningen inmiddels uit elkaar lagen: ‘Cuba houdt zijn mensen een worst voor de neus, al twintig jaar probeert men de revolutie te doen slagen. Nou, dan hoef ik het niet meer te weten.’ Suivas reageerde op zijn beurt met een spontane ‘dat is onzin!’
           
Naast van Ginneken, distantieerde ook componist Peter Schat zich na de opeenvolgende debacles in de jaren tachtig van Cuba. Alhoewel het juist Schat was die mijn zijn beroemde voorstelling ‘Reconstruction’ de aandacht op Cuba had gevestigd enkele jaren daarvoor. Ook de journalist Wouter Gortzak vond het welletje na de achtereenvolgende pijnlijke situaties waarna hij zichzelf niet meer in staat achtte solidair te zijn met Cuba. Allemaal keerden ze uiteindelijk toch hun rug naar Cuba, Gortzak deed dit zelfs al veel eerder dan van Ginneken en Schat.
           
Zelfs de vereniging Venceremos had moeite solidair te blijven en hield het ook slechts tot de jaren tachtig vol. Alleen Harry Mulisch bleef Cuba trouw; ondanks de onvoorwaardelijke steun van Castro aan de Poolse generaal Jaruzelski, die in 1982 de Poolse arbeiders de kop in drukte voor hun kritiek. Ook de door Cuba gesteunde inval in Afghanistan door de Sovjettroepen kon Mulisch niet deren. Zelfs de openhartige gesprekken met Fidel Castro die in 1978 verklaarde op het hoogtepunt vijftienduizend politieke gevangenen te hebben, konden Mulisch niet op andere gedachten brengen. Amnesty International schatte het aantal politieke gevangenen in datzelfde jaar nog op drieduizend, maar het antwoord van Mulisch was simpel: ‘solidariteit is net als liefde. Je houdt niet van iemand dank zij zijn goede eigenschappen, maar ondanks zijn slechte eigenschappen. En dat heeft natuurlijk een grens, die grens ligt voor mij bij het martelen en daar leg ik mijn hand voor in het vuur, dat dat niet gebeurt.’

En daarmee blijft de solidariteit met Cuba in Nederland toch een beetje voortbestaan.



Armand Sağ

4 december 2008

© Armand Sağ 2008

 

Copyright ElaDesign (disclaimer)