Armand Sağ
Link
 

 

Watergeuzen en Osmanen
   
 

Watergeuzen en Osmanen

Het eerste contact tussen Nederland en Turkije was in feite een contact tussen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en het Osmaanse Rijk vanaf het jaar 1612. Want het was in dat jaar dat het Osmaanse Rijk (de voorloper van het huidige Turkije) een Nederlandse ambassadeur kreeg om de verhoudingen tussen beide staten te bezegelen.

Het ontstaan van de eerste diplomatieke betrekkingen tussen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en het Osmaanse Rijk ontstonden eigenlijk tegelijkertijd met het Nederlandse bewustzijn en onafhankelijkheidsproces wat in de jaren na 1566 ontstond na de Beeldenstorm. Want waar de overwegend protestantse Hollanders zich afzetten tegen het Habsburgse Rijk, waartoe het huidige gebied van Nederland ook onder viel, hadden de Osmanen ook hun vijand in diezelfde Habsburgers.

Nu moet natuurlijk wel gezegd worden dat het Habsburgse Rijk verder te verdelen was in subrijkjes die eigenlijk onafhankelijk van elkaar geregeerd werden. Zo hadden de Turkse Osmanen vooral met de Duitse Habsburgers te maken, ook wel het Heilige Roomse Rijk (962-1802) genoemd, terwijl de Nederlanden toebehoorde aan de Bourgondische Habsburgers. Hier kwam verandering in toen de Nederlanden onder de Spaanse tak van de Habsburgers vielen na de dood van Keizer Karel V (1500-1558). De broer van Karel V hield de Duitse en Oostenrijkse bezittingen terwijl de enige zoon van Karel Spanje en de Nederlanden mocht behouden. Omdat beide takken van de Habsburgers te maken hadden met de Osmanen, waren het militair gezien sombere tijden voor de Habsburgers. Het Osmaanse Rijk onder Kanuni Sultan Süleyman (in Westerse kronieken beter bekend als Suleyman de Prachtlievende) had onder zijn heerschappij van 1520 tot aan zijn dood in 1566 een absoluut hoogtepunt. Het is dan ook niet raar dat keizersstad Wenen, één van de grootste steden uit die tijd, door Süleyman wordt belegerd in 1529, vlak na zijn verpletterende overwinning bij Mohacs in het huidige Hongarije in 1526. Door zijn succesvolle veldtochten tot ver in het Habsburgse Rijk en de belegering van de Habsburgse hoofdstad Wenen, waar de Duitse Habsburgse keizer resideerde, werd er een accoord gesloten. Het verdrag hield kort gezegd in dat de Habsburgse keizer een jaarlijks bedrag zou betalen aan het Osmaanse Rijk in ruil voor een wapenstilstand. Het Osmaanse Rijk zou zich hiermee onthouden van verdere claims van Duits-Habsburgs land.

Echter was men iets over het hoofd gezien; de strijdlustigheid van Süleyman zorgde ervoor dat zijn veroveringsdrang verder ging in Noord-Afrika. Want al in 1516 veroverde de Turkse onafhankelijke zeevaarder Barbaros Hayrettin Paşa de havenstad Algiers en vroeg al snel daarna de Osmaanse sultan om zijn bescherming. De vader van Süleyman, Yavuz Sultan Selim (1512-1520), gaf Barbaros Hayrettin Paşa hierop de titel ‘beylerbeyi’ waardoor Barbaros de Osmaanse gouverneur in Algiers werd. Met de militaire versterkingen van Süleyman veranderde Barbaros zijn tactiek van piraterij en plunderingen tot het innemen van grondgebied uit strategisch oogpunt. Hierom nam hij in 1529 op bevel van Süleyman het kleine Spaanse eiland Penon en de rest van Algerije in. Omdat het Osmaanse offensief over land in Europa vrijwel vastgelopen was door het verdrag met de Duitse Habsburgers in 1529, ontbood Kanuni Sultan Süleyman zijn succesvolle gouverneur naar İstanbul om hem tot grootadmiraal te benoemen. Tevens werd Barbaros Hayrettin Paşa belast met het bouwen van een grootse vloot en kreeg hij de opdracht om Tunesië en Marokko te veroverden van de Spaanse Habsburgers die hun vloten in de verschillende Noord-Afrikaanse havens lieten rusten. In 1533 trok Barbaros erop uit om Tunesië en Marokko onder Osmaans heerschappij te brengen, toen de Habsburgse Duitse keizer Karel V dit hoorde verklaarde hij het Osmaanse Rijk direct de oorlog (1533). Dit kwam echter te laat voor de Spaanse tak van de Habsburgers, die al hun Middellandse Zee-bezittingen aan de Noord-Afrikaanse kust kwijtraakten aan de Osmanen onder leiding van Barbaros in 1534. Wel lukte het Karel V van de Duitse Habsburgers om later in 1535 de havenstad Tunis te heroveren van Barbaros. Dit miste echter zijn doel, toen bleek dat Barbaros op dat moment bezig was met de verovering van de Balearen (de zes Spaanse eilanden in de Middellandse Zee, waarvan İbiza ons het best bekend zal zijn). Bij terugkomst in Tunis heroverde Barbaros Hayrettin Paşa deze havenstad en begon in 1537 Italiaanse, Griekse en Venetiaanse havens te plunderen en zelfs gedeeltelijk in te nemen in naam van de Osmaanse Sultan.

De Egeïsche Zee was nu een Osmaanse binnenlandse zee geworden en hetzelfde dreigde met de Middellandse Zee toen Barbaros Marseille innam (weliswaar voor een korte plundering) en in 1538 een grote Pauselijke-Venetiaanse-Habsburgse vloot onder leiding van Karel V versloeg. Barbaros voelde zijn groeiende macht en deed een gooi naar Gibraltar, die hij in 1540 in handen kreeg. Een tegenaanval in 1541 van de Spaans-Duitse Habsburgers onder Karel V werd een dramatische mislukking, het plan was om de voorraden van Barbaros af te snijden door Algiers te veroveren wat echter mislukte. In 1543 werden verschillende Italiaanse havens zoals Reggio di Calabria (het puntje van de Italiaanse laars) en Messina (in Sicilië) ingenomen en geplunderd door Barbaros. In 1544 overwinterde Barbaros in de recent ingenomen Franse havensteden Nice en Toulon, alvorens hij deze steden weer overhandigde aan de Fransen in ruil voor een groot aantal goudstaven.

Barbaros had zich met deze acties onsterfelijk gemaakt en de Osmaanse vloot bleek net zo onoverwinnelijk als het Osmaanse leger gedurende het leven van grootadmiraal Barbaros Hayrettin Paşa en Sultan Süleyman. Het mocht echter niet lang duren, want al in 1546 overleed Barbaros. Niet lang daarna stierf ook Sultan Süleyman in 1566, juist toen in de Nederlanden de Beeldenstorm zou beginnen, en in 1571 werd vrijwel de gehele Osmaanse vloot verpletterend verslagen bij de Slag bij Lepanto. De Osmaanse vloot werd echter verrassend snel weer opgebouwd en er ontstond een patstelling in de Middellandse Zee, alhoewel de Osmaanse vloot niet meer de macht kon consolideren die het onder Barbaros ooit had bereikt. Desalniettemin zagen de overwegend protestante Hollanders een potentieel bondgenoot in de Osmaanse Turken.

De protestante Hollanders waren het niet eens met de toewijzing van de Nederlanden aan de Spaanse tak van het Habsburgse Rijk en konden het ook niet waarderen dat de nieuwe Spaanse koning Filips II zeer fanatiek katholiek was. Filips II was zelfs zo gedreven in zijn anti-protestante belijdenis dat hij protestante stromingen zoals Calvinisme, Lutherisme evenals protestanten zoals de Franse Hugenoten die als vluchteling naar Nederland waren gekomen, trachtte uit te roeien. Dit, vergezeld van de zware belastingen die Filips II de Nederlanden oplegde om zijn militair expedities tegen vooral de Osmanen te bekostigen, leidde uiteindelijk tot een strijd waarbij er Nederlandse protestanten streden tegen Spaanse katholieken. De Nederlandse opstandelingen, die door de Spanjaarden als ‘gueux’ oftewel ‘schooiers’ werden gezien, vochten voornamelijk via een guerrillatactiek waarbij ze de open zee gebruikten als vluchtmiddel, hiertoe noemden zij zich scherend ‘de watergeuzen’.

Na de Beeldenstorm (1566) en de daarop volgende Nederlandse Opstand (1568) die zouden uitmonden in de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) hadden de Nederlanden dringend behoefte aan bondgenoten in hun strijd tegen de Spaanse Habsburgers. Het was duidelijk dat de katholieke staten niet van plan waren om steun te verleunen, evenals de Habsburgse vorsten. De keus kwam toen al snel op de islamitische Turkse Osmanen, die tenslotte ook in oorlog waren met de Habsburgers (zowel de Spaanse als de Duitse tak) en enkele jaren dezelfde tactiek gebruikten in de Middellandse Zee onder Barbaros Hayrettin Paşa. Om te laten zien dat enkele van de tactieken rechtstreeks overgenomen waren van de inmiddels befaamde Barbaros, gebruikten de Watergeuzen Turkse en Osmaanse vlaggen aan hun schepen. Dit zorgde ervoor dat er in het Osmaanse Rijk belangstelling ontstond voor de Nederlandse strijd, vooral toen er Nederlandse schepen veroverd werden door Osmaanse zeevaarders waarna er Turkse en Osmaanse vlaggen ontdekt werden aan boord. De Watergeuzen deden er een schep bovenop toen er ook een spreekwoord ontstond: ‘Liever Turks dan Paaps’.

Het duurde dan ook niet lang voordat er Nederlandse gezanten opdoken in Osmaanse gebieden, vooral in Noord-Afrika, met de vraag of de Osmanen bereid waren ze te steunen. Het kwam verder als een grote verrassing om te zien dat er enkele Nederlandse slaven aanwezig waren in het Osmaanse Noord-Afrika, ook wel aangeduid als Barbarije. Deze slaven kwamen hoogstwaarschijnlijk voort uit de rooftochten van enkele Osmaans-Barbarijse zeevaarders die semi-onafhankelijk opereerden, maar in enkele gevallen werden erkend en gepromoveerd binnen de Osmaanse vloot, zoals de hiervoor genoemde Barbaros Hayrettin Paşa. Anderen bleven hun hele leven semi-onafhankelijk opereren, maar hadden als erecode dat ze alleen schepen met een vijandelijke niet-islamitische vlag zouden overvallen. Dit zou verklaren waarom er geen archieven aanwezig zijn over de oorsprong van deze Nederlandse slaven in Turkije. Wel zijn er mythe-achtige verhalen over drie Osmaanse schepen die als steun naar de Watergeuzen gestuurd werden. De schepen zouden volgeladen zijn met Osmaanse vlaggen, vaandels, kledij en wapens, en zelfs enkele honderden Osmaanse zeeliederen uit Barbarije. Bij aankomst in Zeeland zouden de Watergeuzen zich tezamen met de Barbarijse Osmanen, verkleed hebben als Osmaanse strijders waardoor de Spanjaarden zich in 1599-1604 gedeeltelijk zouden hebben teruggetrokken uit Zeeland met de gedachte dat het voltallige Osmaanse leger de Nederlanden te hulp gekomen zou zijn. Alhoewel meerdere Turkse bronnen reppen over dit verhaal, komt dit niet terug in de Nederlandse bronnen en blijft het een mysterie.

Wat echter wel duidelijk naar voren komt, is dat de Watergeuzen in 1599 per toeval een groep van ongeveer 1500 Osmaanse galeiliederen bevrijden uit Spaanse handen. Naar alle waarschijnlijkheid waren het Noord-Afrikaanse Osmanen, allen ervaren zeevaarders, die in de Middellandse Zee gevangengenomen waren door Spaanse zeevaarders, waarna ze als galeislaven ingezet waren in de onderste rangen van de Spaanse vloot die onderweg was naar de Nederlanden. Hier zouden ze ingezet worden als galeislaven, maar dankzij een tijdige redding door de Watergeuzen blijft dit ze bespaard. Desondanks besluiten de Osmaanse galeiliederen de Watergeuzen te helpen in de daarop volgende zee- en landstrijd die later bekend zou worden als de Slag om Zeeland. Dit kwam waarschijnlijk door een combinatie van wraakgevoelens tegenover de Spanjaarden, als gevoelens van schuld, dankbaarheid en sympathie (vooral na het zien van de vlaggen op de Nederlandse schepen) jegens de Watergeuzen van de Osmaanse galeiliederen. De Slag om Zeeland werd uiteindelijk door de Watergeuzen gewonnen in 1604, maar de rol van de Osmaanse galeiliederen bleek zo cruciaal dat zij alle lof kregen bij de laatste overgave van de Spaanse Habsburgers in het belegerde Sluis. Na de overgave van Sluis kreeg het slagveld een speciale naam van prins Maurits; als dankbaarheid en eerbetoon aan de Osmaanse galeiliederen kreeg het in 1604 de naam ‘Turkeye’. De zeelui zelf werden een paar jaar later op Nederlandse schepen naar Algerije, toen een provincie van het Osmaanse Rijk, verscheept.
 
Met deze vrij spontane samenwerking tussen de Watergeuzen en de Osmanen, wordt de weg geopend voor een duurzaam overleg tussen beide landen. Als tegenprestatie voor de thuisbezorgde Osmaanse galeiliederen en de, volgens Turkse bronnen, geleverde drie Osmaanse schepen, nodigt de Osmaanse minister van Marine een Nederlandse diplomaat uit om naar İstanbul te komen. Deze minister Halil Paşa nodigt in 1610 een ambassadeur uit, waarna Cornelis Haga de eer krijgt om per 1612 de eerste ambassadeur van de Nederlanden in het Osmaanse Rijk te zijn. Dit terwijl de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden op dat moment officieel nog niet erkend was (dit gebeurt pas in 1648 met het Verdrag van Westfalen). Hiermee valt het Osmaanse Rijk de eer als eerst de opstandige Hollanders te accepteren als een onafhankelijk land en tegelijk de diplomatieke betrekkingen aan te halen. Dit komt ook goed naar voren in de vergaderzaal van de Staten van Holland (destijds het hoogste orgaan in Holland), waar er een groot portret van Willem II is opgehangen. Op het plafond staan alle landen geschilderd die betrekkingen aanknoopten met de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in hun moeizame periode van 1566-1648. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de makers van het plafond, de twee leerlingen van Rubens genaamd Nicolaas Wielingh en Andries de Haen, het Osmaanse Rijk en de bijbehorende symboliek direct aan het hoofd van de zaal hebben geschilderd. Het Osmaanse Rijk was tenslotte de eerste die de Watergeuzen hulp aanbood en via de uitgenodigde ambassadeur als eerst diplomatieke betrekkingen onderhield met de Nederlanden.

Wat niemand verwachtte was echter dat Cornelis Haga de Osmanen verzocht om voortaan de Nederlandse schepen niet meer te overvallen, wat nog wel eens voorkwam door de Barbarijse zeevaarders die semi-onafhankelijk handelden voor de kust van Marokko, Tunesië en Algerije. De Minister van Marine Halil Paşa ging accoord en gaf de Nederlandse handelaars en gezanten dezelfde rechten als aan de drie andere ambassadeurs die toen pas in İstanbul verbleven. Deze rechten waren tot dan toe voorbehouden waren aan de ambassadeurs van Frankrijk, Groot-Brittannië en Venetië, die natuurlijk niet begrepen waarom een opstandig klein gebiedje ineens dezelfde rechten kreeg als een volleerd onafhankelijk land. Het lag hem er natuurlijk in dat de Osmanen een bondgenoot zagen in de Nederlanden tegen de Habsburgers en de groeiende macht van de Fransen, Engelsen en Venetiërs. De Nederlanden zagen hier uiteraard ook hun heil in en verkozen Cornelis Haga in 1614 tot de permanente vertegenwoordiger van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in İstanbul. Andersom kregen de Osmaanse handelaren, dit waren zonder uitzondering Griekse, Armeense en Joodse Osmanen, ook bepaalde voorrechten in de handel met de Nederlanden. Hiervan bestaan nog enkele handelpakhuizen en markten zoals Smyrna in Amsterdam, De Turkse Keizerspoort in de Jordaan, De Oude Turk in Hoorn en De Vergulden Turk in Leiden.

Hiermee was het contact gelegd tussen de Osmaanse en Nederlandse handelaren, die allebei niet-islamitisch waren omdat het voor islamitische onderdanen in het Osmaanse Rijk verboden was om handelaar en/of bankier te worden vanwege het maken van winst en het vragen van rente, wat niet zou mogen volgens de islam. Door deze handelsdecreten nam de slavenhandel langzaam maar zeker af vanaf 1616. De Nederlandse krijgsgevangenen werden aangeboden ter losgeld of in een enkel geval ter omruiling voor gevangen Osmanen in Nederland of gebieden waar de Nederlanders hun macht konden doen gelden. Deze contacten bleven een tijdlang zeer goed, de periode van Cornelis Haga als ambassadeur legde de Nederlanden bepaald geen windeieren. Van zijn aanstelling in 1612 tot aan zijn terugroeping in 1639 kreeg Cornelis Haga van de Osmaanse Sultan Ahmet I onder andere vrijstelling van bepaalde belastingen voor alle Nederlanders woonzaam binnen het Osmaanse Rijk. Tevens verkreeg hij een capitulatie waardoor de Nederlanders onder hun eigen jurisdictie mochten handelen binnen het Osmaanse Rijk. Ook kregen de Nederlandse handelaren strategisch belangrijke handelsposten in de havensteden van Selanik (het huidige Thessaloniki in Griekenland, toentertijd één van de grootste havens aan de Middellandse Zee), Athene, İzmir, Aleppo, Tunis en Algiers. Door deze handelsposten was het ook makkelijk om gevangen Nederlanders die tot slaaf waren gemaakt door de Noord-Afrikaanse rovers terug te vinden in de gebieden rond Tunis en Algiers. Enkele van deze briefwisselingen zijn nog bewaard gebleven in het Westfries Archief, waarbij er duidelijk naar voren komt dat de Osmanen altijd ‘minstens twee Turken wilden in ruil voor één Nederlandse slaaf’, waarschijnlijk omdat een slaaf in de ogen van de Osmanen niet evenveel waard kon zijn als een islamitische Osmaanse onderdaan, die veelal Turks waren.

Wat echter veranderde na de periode van Cornelis Haga was de machtpositie van het Osmaanse Rijk, in 1683 werd Wenen voor de tweede maal belegerd maar ditmaal werden de Osmanen niet afgekocht maar verpletterd verslagen door een gecombineerd leger van Polen, Habsburgers, Pauselijke ridders en allerlei andere nationaliteiten. Hierna was het eigenlijk gedaan met de Osmanen, want in de resterende zeventiende en de gehele achttiende eeuw wordt er gebied verloren aan de Oostenrijkse Habsburgers en Russen. Deze klap zouden de Osmanen nooit meer te boven komen, ook enkele Nederlandse handelaren zagen dit aankomen en vanaf 1702 zien we het verschijnsel dat er dit keer Osmaanse schepen overvallen worden door Nederlandse schepen waarna de bemanning als slaaf verkocht wordt. Omdat de meeste Osmanen weer terugverkocht werden, was het pas een probleem als de ‘Turkse Moren’, zoals ze in de verschillende Westfriese documenten vermeld staan, in Nederland of één van de koloniën verkocht werden. De Osmaanse Sultan weigerde namelijk ambassadeurs uit te sturen, omdat dit zou betekenen dat iemand anders namens het Osmaanse Rijk mocht praten en dit was in de ogen van de Sultan een schande. Tenslotte was hij de Kalief van alle islamitische onderdanen, alsmede de Sultan van het Osmaanse Rijk en kon niemand in zijn plaats onderhandelen. Dit zorgde voor een probleem bij de geroofde Turkse slaven die in steden als Hoorn, Medemblik en Amsterdam verkocht werden, omdat de Osmaanse administratie dit niet heeft kunnen registeren. Dit in tegenstelling tot de Nederlandse ambassadeurs zoals Cornelis Haga die jaarlijks vele duizenden dukaten uitgaf om Nederlandse slaven terug te kopen. Weliswaar moesten deze teruggekochte slaven in een periode van ongeveer 8-9 jaar hun losgeld terugverdienen door te werken bij de ambassade, maar het leverde toch een kans op een goede afloop op. Van de geroofde Osmaanse onderdanen is vooralsnog elk spoor weg en de Turkse archieven maken er (wellicht uit trotse nationalistische motieven) totaal geen melding van. Het zou dus maar goed kunnen dat deze Turkse slaven uiteindelijk opgenomen zijn in de samenleving van Nederland, Suriname, Antillen en Indonesië waardoor het zomaar eens zou kunnen dat er op dit moment Nederlandse mensen zijn die afstammen van deze Turkse slaven.

Afgaande op de specificaties van het Westfries Archief werden er op een gemiddelde rooftocht tussen de 98 en 111 ‘Turkse Moren geroofd’, waardoor er in totaal ongeveer 1000 tot 1500 Osmaanse zeevaarders geroofd zullen zijn in de periode na 1702. Met de komst van een andere begaafde diplomaat als ambassadeur in İstanbul werd het wel wat minder met de slavenhandel. Cornelis Calkoen werd in 1727 de nieuwe ambassadeur en zorgde voor een periode van goede betrekkingen tussen het Osmaanse Rijk en Nederland. Ook speelde Cornelis Calkoen een rol bij het komen tot vrede met de Osmaanse vijanden, in het bijzonder het Tsarenrijk van de Russen, en de Osmaanse Sultan. Het contact tussen de Nederlandse en Osmaanse koopvaardijschepen werd in de loop van de achttiende eeuw steeds beter en alhoewel het Osmaanse Rijk in de negentiende eeuw bestempeld werd als “de zieke man van Europa”, bleven de Nederlandse betrekkingen met de Osmanen vrij goed. Wellicht was het een tegenprestatie voor de steun van de Osmanen in de Nederlandse onafhankelijkheidsstrijd, maar helemaal zeker weten zullen we het niet. Het politieke verdeel-en-heers zal uiteraard ook een grote rol hebben gespeeld omdat het Osmaanse Rijk geen concurrent vormde voor de Nederlanden, terwijl de sterkere Engelsen, Fransen en Russen dit wel waren. Door het steunen van een zwak Osmaans Rijk kon men in Nederland profiteren van een handelsnetwerk die de Osmanen in hun hoogtij hadden opgebouwd. Het mocht echter niet baten voor het Osmaanse Rijk die in de eindjaren van de negentiende eeuw en de beginjaren van de twintigste eeuw zelfs bestempeld werd als “de stervende man van Europa”.

Niemand kwam dan ook voor een verrassing te staan toen het Osmaanse Rijk de Balkanoorlogen (1912-1913), Eerste Wereldoorlog (1914-1918) en Turkse Onafhankelijkheidsstrijd (1919-1922) niet meer aankon. In 1923 herrees uit het as van het Osmaanse Rijk het huidige Republiek Turkije onder leiding van Mustafa Kemal Atatürk. Ook toen was de Nederlandse koningin Wilhelmina één van de eerste vorsten die de betrekkingen met Turkije liet doorgaan en zelfs Atatürk een persoonlijke felicitatie stuurde met zijn successen. Deze interactie tussen Atatürk en Wilhelmina was een mooie moderne toespeling om de steun en hulp die de Watergeuzen van de Osmanen kregen na de Nederlandse onafhankelijkheid te doen vergelden. Zodoende lijkt de cirkel, net als met het roven van elkanders bemanning, geheel rond te zijn.



Armand Sağ

29 augustus 2008

© Armand Sağ 2008

 

Copyright ElaDesign (disclaimer)