Armand Sağ
Link
 

 

Masterscriptie
   
 

Scriptie voor de Masteropleiding Internationale Betrekkingen (2008-2009) - [download hier als pdf-bestand]

Onderwerp: De opkomende internationale betrekkingen tussen Nederland en Turkije

Auteur: Armand Sağ

De met deze scriptie te behalen titel: 'Master in the Arts of History; with a specialization in Turkish-Dutch international relations'

Inleiding
"Liever Turks dan Paaps" [1]

Het spreekwoord 'Liever Turks dan Paaps' zal veel mensen bekend in de oren komen, vooral als een oud vaderlands gezegde. Het is echter ook geschikt als inleiding in een onderzoek naar de slavenhandel en de invloed ervan op de internationale betrekkingen tussen Nederland en Turkije in de zestiende en zeventiende eeuw. De internationale betrekkingen tussen Nederland en Turkije, toentertijd de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en het Osmaanse Rijk, begonnen namelijk tegelijk met het gebruik van de leus 'Liever Turks dan Paaps'. De start ging echter gepaard met wederzijdse rooftochten van elkanders bemanning om ze te gebruiken voor de slavenhandel. Deze masterscriptie gaat hier dieper op in. Het onderwerp is 'de internationale betrekkingen tussen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en het Osmaanse Rijk', terwijl de probleemstelling 'hoe was de verhouding tussen de slavernij en de internationale betrekkingen tussen de Nederlanden en het Osmaanse Rijk?' is.

Probleemstelling
Mijn probleemstelling gaat er nu vanuit om het begin van de internationale betrekkingen en de rol van de slavenhandel in perspectief te krijgen. De probleemstelling in deze masterscriptie luidt dus als volgt: hoe was de verhouding tussen de slavernij en de internationale betrekkingen tussen de Nederlanden en het Osmaanse Rijk? Hierbij zie ik de ontwikkelingen van de politieke bestuurders en hun diplomatieke relaties apart van de zeevaarders die zich met de slavenhandel bezig hielden. De zeevaarders gedroegen zich namelijk als semi-onafhankelijke groepen ter zee, die vrijwel niks hadden met de diplomatieke vorderingen. Desalniettemin is er een algemeen positieve tendens te bespeuren in de betrekkingen tussen Nederland en het Osmaanse Rijk vanaf 1612, vooral door een gemeenschappelijk vijand in de katholieke Habsburgers.

Analyse van de literatuur
De literatuur over Osmaans-Nederlandse geschiedenis heeft twee extremen die tegengesteld staan aan elkaar, aan de éne kant is er een meerderheid aan historici en/of academici dat in de geschiedenis een strijd ziet tussen het oosten en het westen[2]. In het Romeinse Rijk was dit het geval tussen de 'beschaafde' gebieden van de Romeinen en de invallende 'barbaren'[3]. Volgens deze interpretatie van de historiografie werd dit later de strijd tussen de islam en het christendom. Edward Said noemt dit verschijnsel 'oriëntalisme' en ziet de beeldvorming over de oosterse gebieden (Anatolië, Noord-Afrika en het Midden-Oosten) als één van de pijlers waarmee de West-Europese identiteit tot stand is gekomen[4]. Volgens Said is de West-Europese identiteit gebaseerd op het feit dat het zich afzet tegen andere culturen, in het bijzonder tegen de oriënt. De West-Europese identiteit zou zich namelijk definiëren als superieur aan de oriëntalistische identiteit en zich daardoor afzetten ertegen. Zijn felste tegenstander Bernard Lewis wijst dit resoluut van de hand door te wijzen op het verschijnsel 'Europees humanisme'; veel intellectuelen zouden zich juist inzetten tegen vooroordelen jegens volkeren buiten Europa[5]. Hiermee is de voornaamste discussie, geleid door Said en Lewis, duidelijk.

In het geval van het perspectief op de Osmaans-Nederlandse betrekkingen zou het twee kanten op kunnen; het oriëntalisme van Said of het Europees humanisme van Lewis. In de werken van Abraham Kuyper, waar onder andere staat dat "Mongolen en Turken bloeddorstige vernielers en bedreigers van de christelijke cultuur" zijn[6], worden de diplomatieke betrekkingen geplaatst in een beeld van algemene vijandschap tegen de Turkse Osmanen. Breder gezien worden vrijwel alle ontwikkelingen tussen de Osmanen en West-Europa (of specifieker de Nederlanden) gezien als een strijd tussen twee partijen. De West-Europeanen in het algemeen, maar in dit geval de Nederlanden in het bijzonder, vertegenwoordigen vanouds de 'beschaafde' christelijke waarden. De Osmanen zijn de outsiders die de 'barbaren' vertegenwoordigen, als een cultuur die haaks staat op alles wat van belang was in de Nederlandse Opstand. Dit komt sterk terug in de werken van Abraham Kuyper, de stichter van de Vrije Universiteit in Amsterdam en tevens een voormalig minister-president.

Hiertegenover is er in de 20ste eeuw, met de komst van de Turkse gastarbeiders naar Nederland, nogmaals aandacht gekomen voor de relatie tussen de Nederlanden en de Osmanen. Ditmaal werd het echter vanuit een ander invalshoek bekeken. In plaats van de vijandelijkheden te benadrukken, kwam de nadruk op de vriendschappelijke relaties tussen de Nederlanden en de Osmanen. Het belangrijkste werk daarvan is van Alexander H. de Groot, waarin bijvoorbeeld staat dat "de Osmaanse Turken de Watergeuzen uit de Nederlanden ook geld hebben gestuurd."[7] Hierna sloegen sommige historici erg door met het beschrijven van de Osmaans-Nederlandse betrekkingen als een uiterst vriendelijke relatie. In het boek van Arne Zuidhoek, Christenen voor Allah. Nederlanders onder Barbarijse Zeerovers[8], worden meerdere bekeerde Nederlandse zeevaarders genoemd die in dienst van de Osmanen streden. Met Zuidhoek worden er nog meer doorgeslagen artikelen gepubliceerd waarin de Osmaanse Turken geportretteerd werden als onvoorwaardelijke bondgenoten van de Nederlanden. De slavernij werd hierbij niet vermeld. Dit is momenteel een ander extreme kijk op de historiografie. De gulden middenweg tussen deze visies omtrent de internationale betrekkingen tussen Turkije en Nederland strookt het best met de visie van De Groot. In zijn werken geeft De Groot namelijk ook aan dat ondanks de negatieve aanvaringen tussen de Osmanen en de Nederlanders (vooral omtrent de slavernij), er ook positieve tendensen te bespeuren zijn. Denk hierbij vooral aan de eerdergenoemde Osmaanse geldstromen naar de Nederlanden.

Ook op het gebied van slavernij zijn er verschillende visies die aansluiten op de twee extremen, zoals eerder beschreven. Volgens Nabil Matar waren er namelijk "vele duizenden Engelsen die zich vrijwillig bekeerden tot de islam omdat de tolerantie van protestanten onder de Turkse Osmanen ze zeer aansprak."[9] Volgens Matar werden veel van deze bekeerlingen onterecht aangemerkt als 'slaven' door West-Europa omdat het in principe om vrijwillige migranten ging. Hiertegenover stelt Daniel Vitkus dat er "sprake was van gedwongen bekering onder de buitgenomen slaven".[10]

En met het vierhonderdjarige jubileum van de Turks-Nederlandse betrekkingen (1612-2012) in zicht, zijn er enkele publicaties uitgegeven die zich richten op de periode na 1612. Het was namelijk in dat jaar dat Cornelis Haga als eerste Nederlandse ambassadeur werd aangesteld in de Osmaanse hoofdstad Istanbul, tot zijn voornaamste taak rekende hij het vrijkopen van alle Hollandse zeevaarders die gevangen genomen waren door de Osmanen. En juist hierover hebben Laura van den Broek, Maaike Jacobs en Gerard van Krieken hun boek 'Christenslaven; de slavernij-ervaringen van Cornelis Stout in Algiers (1678-1680) en Maria ter Meetelen in Marokko (1731-1743)' geschreven.[11] Maar ook hier gaat het vooral om de belevenissen van Maria ter Meetelen zonder de historische en diplomatieke context van Nederland en het Osmaanse Rijk na 1612. Uiteraard is dit grotendeels te verklaren door de achtergrond van Laura van den Broek, ze is geen historica maar een linguïste, maar ook andere recente publicaties nemen de context er niet bij. Zo vertelt Arne Zuidhoek in zijn boek 'Christen voor Allah', dat in 2008 is uitgekomen, over Nederlandse zeevaarders die in dienst van de Osmaanse vloot waren.[12] Deze zeevaarders blijven onvermeld in de publicaties van Kuyper, juist omdat dit zijn thesis onderuit zou halen.[13]

Toevoeging op de literatuur
Alhoewel er genoeg is geschreven over de Nederlandse Opstand (1568) die resulteerde in de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), is er nog steeds weinig bekend over de Osmaans-Nederlandse betrekkingen uit die tijd. Zo geeft Jonathan Israel een uitgebreid overzicht van de Nederlandse geschiedenis, maar negeert hij de Osmaans-Nederlandse betrekkingen in de beginperiode van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.[14] Deze tot dan toe onbekende Osmaans-Nederlandse betrekkingen zijn echter met het boek van de inmiddels gepensioneerde Turkoloog Alexander de Groot op een gedetailleerde manier uiteengezet.[15] De Groot staat echter op een eenzaam punt in de historiografie. Aan de éne kant omdat zijn boek een periode van 600 jaar beslaat, en dus minder toegankelijk is voor niet-academische lezers, maar ook omdat het zich niet toespitst op het begin van de internationale betrekkingen tussen Nederland en het Osmaanse Rijk in 1612. Ook wordt er niet gedetailleerd ingegaan op de rol van de zeevaarders en de slaven die door beide vloten werden buitgemaakt.

In alle bovenstaande publicaties komt steeds het aspect van contextplaatsing naar voren; om een adequaat beeld te vormen, moet men al deze eerdergenoemde onderwerpen (zoals slavernij en diplomatieke toenadering) kunnen begrijpen. Zo heeft het bestaan van christelijke zeevaarders in dienst van Barbarijse vloten direct te maken met de contacten tussen Watergeuzen en Osmanen uit de zestiende eeuw. Anderzijds ligt het vrijkopen van slaven in het verlengde van het benoemen van een ambassadeur in Istanbul; een onderbelicht onderwerp op de voorgrond zetten heeft alleen een praktisch nut als het algemene beeld al genoeg bekend is. In het geval van de Osmaans-Nederlandse betrekkingen is dit zeer zeker niet het geval; er zijn nog genoeg onbekende delen in de diplomatieke opbouw. Om deze redenen is het noodzakelijk dat met deze scriptie de volledige diplomatieke opbouw tussen Nederland en Turkije in beeld komt, hierbij is de context van de slaven zeer belangrijk. Nog belangrijker is het echter om de internationale betrekkingen ook vanuit zijn oorspronkelijke perspectief te beoordelen. Slavernij, kaperij en piraterij waren destijds namelijk zaken die als dagelijkse kost werden gezien. Er waren dan ook kapers, slavenhandelaars en piraten uit zowel de Nederlanden als het Osmaanse Rijk (inclusief Osmaans Barbarije) actief in de Middellandse Zee en zelfs ook in de Atlantische Oceaan. Deze zeevaarders trokken zich veelal weinig aan van de politieke ontwikkelingen in hun thuislanden, ook waren ze niet volledig controleerbaar door de bestuurders van hun herkomstlanden; respectievelijk de Osmaanse sultan en de Nederlandse Staten-Generaal.

Bronmateriaal
In het kader van de wederzijdse sympathieën rondom de Nederlands-Turkse betrekkingen van de zeventiende eeuw, zijn er ook ontwikkelingen die druk legden op de relatie tussen beide landen. Denk hierbij vooral aan de slavenhandelaren uit beide landen. Er is exclusief bronmateriaal beschikbaar uit het Westfries Archief over deze rooftochten, echter niet uitsluitend door Osmaans-Barbarijse zeevaarders maar ook door Hollandse kapers. In deze bronnen zijn er briefwisselingen tussen Nederlandse slaven in Osmaans Barbarije en hun familieleden in Holland.[16]

Deze brieven kunnen verklaren hoe de Nederlandse slaven in Osmaans Barbarije behandeld werden en hoe dit een invloed kon hebben op de internationale betrekkingen. Werden de slaven erg slecht behandeld door de Osmanen en kreeg Haga daarom de taak om ze vrij te kopen? Was de achterliggende gedachte in de Nederlanden bij het aangaan van diplomatieke relaties met de Osmanen eigenlijk het vrijkopen van deze slaven? Of werden de slaven juist zeer goed behandeld en waren de Nederlandse diplomaten hiervan op de hoogte? Sluit het één het andere uit of kan er voor beide ontwikkelingen wel iets gezegd worden? Konden deze diplomaten het zich daarom permitteren om ondanks de aanwezigheid van slaven diplomatieke betrekkingen aan te knopen met de Osmanen? Hadden de Nederlandse slaven eigenlijk überhaupt invloed op de internationale betrekkingen tussen beide landen? De brieven van de Nederlandse slaven in Osmaans Barbarije kunnen zo helpen om de probleemstelling 'hoe was de verhouding tussen de slavernij en de internationale betrekkingen tussen de Nederlanden en het Osmaanse Rijk?' beter te begrijpen en te kunnen beantwoorden.

Zo staat er in een beschrijving, geschreven door een nieuw gearriveerde Nederlandse slaaf, van de lokale heerser in Osmaans Barbarije het volgende:
"Ik quam dan voor de koning in sijn kamer daar hy lag, alwaar wel vijftig vrouwspersonen waren, den eenen schoonder dan den ander geschildert in het aangesigt, en gekleed als godinne uytmuntende schoon, en een yder met haar instrumenten, daar sij op speelde en songen, soo dat daar soo een kostelijk melody was, dat ik sodanig nooyt gehoort hebbe."[17]

De beschrijving van hun leven onder de Osmanen aan hun geliefden ging nogal eens gepaard met de beschrijving van de vele intriges aan het hof van de lokale Osmaanse gouverneur. Ook onder de Nederlandse slaven waren er namelijk mogelijkheden tot promotie, wat niet in weinig gevallen leidde tot rijkdom of zelfs vrijlating. De situatie van de Nederlandse slaven in Osmaans Barbarije bleek meer weg te hebben van een interne machtstrijd tussen de aanwezige slaven, dan om hulpeloze arbeiders in dienst van de Osmanen. Dit is echter wel het beeld dat geschetst werd door Cornelis Haga toen hij minister van Marine Halil Paşa om hulp vroeg bij het bevrijden van deze slaven. Anderzijds zijn er ook Osmaanse brieven van slaven die door Nederlandse kapers waren buitgemaakt, in de briefwisselingen van Cornelis Haga komt dit echter niet aan de orde. Toch blijken er uit de specificaties uit het Westfries Archief dat er wel degelijk Osmaanse slaven aanwezig waren in steden als Hoorn, Medemblik en Enkhuizen. Deze situatie veranderde in de loop van de zeventiende en begin achttiende eeuw niet wezenlijk, met uitzondering dat er steeds meer slaven naar de Nederlanden gevoerd werden dan naar Osmaans Barbarije. Dit had echter te maken met de Gouden Eeuw van Nederland en de tanende macht van de Osmanen in die periode.

Al deze eerdergenoemde documenten en brieven uit de verschillende archieven, gepaard met de uitgebreide lijst aan secundaire literatuur, zullen de basis vormen voor deze scriptie.

Opzet van het onderzoek
Als eerst zal er ingegaan worden op de situatie tijdens en vlak na de Beeldenstorm (1566), waarbij er speciaal aandacht besteed zal worden aan de sympathie die de Watergeuzen hadden voor de Turken van het Osmaanse Rijk en hoe dit vertaald werd in de betrekkingen. Om het aspect van slavernij in het juiste perspectief te kunnen plaatsen, is een dergelijk inleidend hoofdstuk van uiterst belang. Hoofdstuk één zal dan ook vooral over de periode 1566-1600 gaan, waar de internationale betrekkingen al op gang komen maar slaven nog niet expliciet genoemd werden in de officiële briefwisselingen tussen beide landen. Dit had alles te maken met het feit dat de Nederlanden in 1566 nog ongeorganiseerd waren en meer bezig waren met de Beeldenstorm (1566) en de Nederlandse Opstand (1568). Het bestaan van Nederlandse slaven in het Osmaanse Rijk paste niet in die periode, omdat de strijdleus 'Liever Turks dan Paaps' juist een sympathie beoogde te kweken tussen de Nederlanden en de Turkse Osmanen; het algemeen bekend worden van de aanwezigheid van Nederlandse slaven in Osmaans Barbarije zou juist vijandigheid veroorzaken.[18] Met het uitroepen van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden werden er al relatief snel internationale betrekkingen aangeknoopt met het Osmaanse Rijk. Rond de eeuwwisseling kwam de problematiek van de Nederlandse slaven pas echt aan de orde.

In het tweede hoofdstuk zal deze sympathie verder uiteengezet worden, geheel in lijn met de toenmalige ontwikkelingen in beide landen. Halverwege de Tachtigjarige Oorlog kwamen er namelijk contacten op hoog niveau tot stand tussen de Watergeuzen en de Osmanen, dit betrof ook diplomatiek contact. In de zeventiende eeuw werden er vanaf 1612 ambassadeurs van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden ontvangen in het Osmaanse Rijk. De Nederlandse ambassadeur Cornelis Haga kreeg zelfs te horen dat 'het vinden en vrijkopen van slaven zijn voornaamste taak' was[19]. In die hoedanigheid komt het aspect van slavernij aan de orde in dit hoofdstuk, alsmede de invloed ervan op de diplomatieke betrekkingen. Deze lijken zich namelijk vrij apart van de slavernij en de zeevaarders te ontwikkelen.

Wat ook belangrijk is, en in het derde hoofdstuk naar voren zal komen, zijn de invloeden van de zeevaarders op de bestuurlijke machthebbers in Nederland en het Osmaanse Rijk. Want de slavernij en kaperij lijken zich vrij onafhankelijk te ontwikkelen van de eerdergenoemde diplomatieke betrekkingen, vooral omdat de Nederlandse en Osmaanse zeevaarders semi-onafhankelijk opereerden. Het centrale gezag werd in veel gevallen alleen geaccepteerd als het de zeevaarders uitkwam. Ondanks deze zeevaarders ontwikkelden de diplomatieke relaties zich in rap tempo. De vraag wat nu het voordeel was van de internationale betrekkingen voor beide landen staat daarom centraal in dit hoofdstuk. Ruim aandacht zal er gegeven worden aan de verschillende decreten en bemachtigde privileges die aan de Nederlandse ambassadeurs werden gegund door de Osmaanse sultan.

Als afsluiting zal in het vierde hoofdstuk een casestudie over de bevindingen van de Nederlandse ambassadeur Haga in het Osmaanse Rijk in het licht van de wereldpositie die de Nederlanden wisten te bemachtigen gezet worden, om zo de verdere relatie in de juiste context te kunnen plaatsen. Dit alles zal in een chronologisch opgezet structuur uiteengezet worden.


Hoofdstuk 1
De ontwikkelingen van de Nederlanden en het Osmaanse Rijk gedurende de zestiende eeuw

Het begin van de vaderlandse Nederlandse geschiedenis start met een antikatholiek getinte opstand tegen de Kerk in 1566, hieraan ontleende de Hollanders in de zestiende eeuw hun identiteit. Deze opstand, waarbij meerdere kerken bestormd en vernield werden, is tweeledig de geschiedenisboeken ingegaan; een katholieke en protestante versie.

De Beeldenstorm stond voor de katholieken synoniem voor al het bezit dat de Kerk in de Nederlanden kwijtraakte aan de overwegend protestantse beeldstormers. De protestanten vonden namelijk dat de katholieke aan beeldverering deden door hun rijkdom te investeren in beelden, schilderijen en reliëf-afbeeldingen. Veel waardevolle beelden, om niet te zeggen alle, werden tijdens de Beeldenstorm kapotgeslagen en dit liet grote wonden achter. Maar de protestantse interpretatie dat het in grondslag het begin van het Hollandse bewustzijn was en dat de Beeldenstorm geen antikatholieke strijd was, won terrein tijdens de zestiende en zeventiende eeuw. Waar een kleine minderheid van de katholieke scholen in Nederland tot op heden nog steeds fel is over de Beeldenstorm, staat de algemene (van oorsprong protestantse) opvatting op een vaste solide huisvesting wat betreft acceptatie. De protestantse projectie werd destijds algemeen geaccepteerd en het proces van nationbuilding in de Nederlanden werd mede hierdoor een feit. Hierdoor worden de cruciale Turks-Nederlandse betrekkingen en sympathieën uit die periode vaak verzwegen.

Hagenpreek
Wat echter ook in het jaar van de Beeldenstorm een belangrijke gebeurtenis was en hierdoor een stempel op de Nederlandse vaderlandse geschiedenis drukte, was een hagenpreek in Antwerpen[20]. Hier werd meermaals de leus "Liever Turks dan Paaps" gebruikt, om de minachting voor de katholieken duidelijk te maken. Men was in de Nederlanden zelfs bereid om een bondgenootschap met de islamitische Turken (destijds het Osmaanse Rijk) aan te gaan, enkel en alleen om zich af te zetten tegen de katholieken. Dit proces van toenadering tot de Osmanen werd tijdens het proces van nationbuilding in de Nederlanden al snel vergeten en/of geminimaliseerd. Het ging echter verder dan men in eerste instantie mag verwachten, het bleef niet bij leuzen tijdens preken in de openlucht. In de loop van de Beeldenstorm, de Nederlandse Opstand en zelfs tijdens de Tachtigjarige Oorlog, waren Turkse symbolen zoals de oer-Turkse maan en ster, halve maan en soortgelijke objecten veelgebruikte figuren op vlaggen, vaandels en versieringen. Het was zelfs zo dat de Nederlandse opstandelingen tegen de Spaanse koning, beter bekend als Watergeuzen, allemaal een penning op hun kledij droegen. Hieruit bleek hun afkeer van de Habsburgers, waartoe de Spaanse koning ook behoorde. Wat echter interessant is, blijkt uit de vorm van de penning en wat erop stond; het ging om de Turks-Osmaanse halve maan met daarop de tekst 'liver turcx dan pavs'.

De tekst op de geuzenpenningen bleek niet uit zuiver romantische redenen verzonnen te zijn tijdens een hagenpreek in Antwerpen. In 1577 meldde ooggetuige Jan Fruytiers in zijn historisch werk over de bevrijding van de stad Leiden door de Watergeuzen al het volgende:

"De aencoemste deser Zeelanders en maeckte gheen cleynen schrick onder heure vianden, Ende is oock een volck ghelijck alle heur daden deur ander schriften wel te kennen hebben ghegheven, twelck sich wonderlijcken wel te water ghedraghen heeft ende noch daghelijcx draecht: Hoe wel nochtans veel van desen eenen wilden hoop is, die hun nochtans onder de Godtvruchtighe Capiteynen ende byden vromen vromelijck houden, ende seer strijdtbaer betoonen, ende hebben hun selven twee dinghen inghebeeldet: De Vrijheyt des Vaderlandts, ende des Paeus ende zijnder Inquisiteuren tyrannie: Waer door oock sommige van hun op desen tijt silvere halve Manen droeghen, daer op stont Liever Turcks dan Paus, want sy achteden des Paeus tyrannie grooter dan des Turckes, die noch wel der luyder conscientien onder tribuyt onghedwonghen laet, ende ymmers soo wel oft beter zijn gheloove houdt dan de Paeus." [21]

Volgens Johan Koppenol, hoogleraar Oudere Letterkunde, betekent dit in het tegenwoordige Nederlands het volgende: "En daarom droegen sommige [geuzen] destijds zilveren halve manen met daarop de tekst 'Liever Turks dan Paaps'. Want zij achtten de tirannie van de Paus groter dan die van de Turk, die het geweten van de mensen tenminste ongemoeid laat als hij belasting (tribuyt) betaalt, en bovendien zijn beloften beter nakomt dan de Paus." [22]

Turkse vrijheid van religie
Uit het werk van Fruytiers blijkt dat de keus voor de Osmaanse Turken er één was waar duidelijk over nagedacht was; men was op de hoogte van de geschiedenis van het Osmaanse Rijk en hoe het systeem daar in elkaar zat. Wellicht was men zelfs op de hoogte van de grote groepen christelijke Armeniërs die zich vrijwillig aangesloten hadden bij de Osmaanse Turken om zo te ontsnappen aan het rooms-katholieke juk van de Byzantijnen; Armeniërs zijn van oudsher namelijk gregoriaans[23]. Dat er inhoudelijk ook kennis bestond over de sociaal en economisch relatief goede positie van christenen in het Osmaanse Rijk, maakt dat de Watergeuzen niet zomaar een halve maan-penning tot hun partijsymbool verkozen. De goede positie van protestantse, gregoriaanse, katholieke en andere religieuze groepen binnen het Osmaanse Rijk waren een indicator dat het met de vrijheid van religie veel beter gesteld was onder een Turks bewind.[24] Tenslotte hadden de rooms-katholieke Spanjaarden met hun godsdienstige onderdrukking van niet-katholieken, alsmede de verzwaarde belastingen, al genoeg blijk gegeven om minder tolerant te zijn jegens andersdenkenden dan hun vijand: de Turkse Osmanen.[25]

Naast Jan Fruytiers waren er ook nog andere tijdsgenoten die de aanknoping met de Osmanen door de Watergeuzen bejubelden en er ook begrip voor konden opbrengen. Dit laat in toenemende mate zien hoe repressief het Spaans-Habsburgse gezag was voor niet-katholieken, maar ook hoe tolerant de Turks-Osmaanse sultans waren in de ogen van de Nederlandse intellectuelen en Watergeuzen. De beroemde geschiedkundige uit die tijd, en thans een bekende Amsterdamse winkelstraat, Pieter Corneliszoon Hooft sprak er ook over in zijn publicatie 'De Nederlandse Histooriën' uit 1642, net als theoloog Gisbertus Voetius. De verklaring voor de halve maan-penning zou volkomen liggen in het feit dat de Turkse Osmanen een religieuze tolerantie vertoonden die in West-Europa, onder het juk van de rooms-katholieke Habsburgers, ongekend was[26]. Voetius, de eerste hoogleraar van de Universiteit Utrecht (1589-1676), zag daarin de reden voor de Watergeuzen om toenadering te zoeken tot de Turkse Osmanen. In zijn disputatie 'Over het mohammedanisme' uit 1648 sloot hij af met de erkenning dat de vrijheid van religie beter gewaarborgd was in het Osmaanse Rijk onder de Turken.[27] Hiermee was echter niet gezegd dat Voetius een vriend van de islam of van de Osmaanse Turken was.

Het was dan ook niet verwonderlijk dat na de Beeldenstorm van 1566 de Watergeuzen steeds meer toenadering zochten tot de Osmaanse Turken; beide hadden tenslotte éénzelfde vijand (respectievelijk de Habsburgers). Steun was dan ook slechts een kwestie van tijd; enkele maanden na de start van de Beeldenstorm in de zomer van 1566, kwam er al een brief van de Osmaanse sultan Kanuni Sultan Süleyman (letterlijk 'Sultan Süleyman de Wetgever', echter in Westerse bronnen beter bekend als 'Suleyman de Prachtlievende'). Süleyman zegde financiële en militaire hulp toe aan de opstandige Nederlanden, maar stierf zeer ongelukkig nog voordat de brief ontvangen werd door de Nederlanden. Desalniettemin bleven de Watergeuzen ook na 1566 toenadering zoeken tot het Osmaanse Rijk, onder andere door een delegatie die al in 1568 naar İstanbul gestuurd werd. De officiële ontvangst van deze delegatie zou naar huidige maatstaven een erkenning betekenen van een opstandig land, zoals Nederland toen was. Het feit dat Süleyman (1520-1566) en daarna zijn zoon Sultan Selim de Tweede (1566-1574) dit deden, kenmerkt de unieke situatie tussen Turkije en Nederland in die tijd. Want waar de Nederlanden in 1566 hun opstand begonnen door alle beelden uit de katholieke kerken te verwijderen en vervolgens te vernietigen, genoot het Osmaanse Rijk zijn absolute hoogtepunt in vrijwel alle aspecten.

Te land waren de Osmanen al enkele honderden jaren niet te stoppen en ook ter zee waren de Osmaanse schepen hard op weg om de Middellandse Zee een binnenlandse zee te maken. In deze context kwamen beide landen met elkaar in contact. Om deze context beter te begrijpen gaan we terug naar jaar 1516, slechts enkele jaren voordat Süleyman in 1520 aan de macht zou komen in het Osmaanse Rijk. Alhoewel de Osmanen ter zee nooit een vuist konden vormen, was daar in het begin van de zestiende eeuw verandering in gekomen met de Turkse zeevaarder Barbaros Hayrettin Paşa. Hayrettin begon als een handelaar aan zijn carrière op zee, maar werd door de hospitaalridders op het Griekse eiland Rodos gevangengenomen. Alhoewel Hayrettin al snel bevrijd werd, besloot hij hierdoor om kaper te worden in plaats van zeehandelaar. Zijn doel beperkte zich in zijn beginperiode, tezamen met zijn broer, vooral tot schepen van de hospitaalridders en later ook tot andere niet-islamitische schepen. Zijn succes werd alom bekend, ook dat hij onafhankelijk werkte. Hier kwam verandering in, toen Europese vloten actief jacht maakten op zijn persoon. Hayrettin veroverde in 1516 de belangrijke havenstad Algiers en stuurde schepen vol met buit naar de Osmaanse sultan Yavuz Sultan Selim (1512-1520), in de hoop op zijn bescherming te kunnen rekenen. Het lukte, Yavuz vond het gebaar voldoende en stuurde schepen geladen met waardevolle voorwerpen en militaire versterkingen terug. Dit was genoeg voor Hayrettin om voortaan niet alleen schepen en havens te overvallen, maar ook om dieper in land gebied te veroveren. Zijn prestige groeide met de dag en voor het eerst vormden de Osmanen een grootmacht ter zee. De verovering van Algiers en de omringende inlandse gebieden in en na 1516 ging dan ook gepaard met de benoeming van Hayrettin tot 'Cezayır beylerbeyi', gouverneur van het gebied dat thans grotendeels Algerije is.[28]

Het bleef hier niet bij, na 1520 ging Hayrettin verder waar hij gebleven was. Hij veranderde definitief zijn tactiek van kaperij en plunderingen ten faveure van het innemen van grondgebied uit militair-strategisch oogpunt. In 1529 nam Hayrettin op bevel van Kanuni Sultan Süleyman het Spaanse eiland Penon in, alsmede een flink deel van het huidige Algerije en Marokko.[29] Zijn tactiek van aanvallen via de zee en frequente terugtrekking naar zijn schepen om vervolgens ergens anders een amfibische aanval te organiseren, bleek zeer succesvol. Het Spaanse leger liet uiteindelijk vrijwel alle Noord-Afrikaanse bezittingen achter en trok zich terug in de havensteden, waarop Kanuni Sultan Süleyman de alom gevierde Cezayır Beylerbeyi uitnodigde om naar zijn hof in İstanbul te komen. Hier werd Barbaros Hayrettin Paşa, naast zijn gouverneurschap, ook nog benoemd tot 'Kaptan-ı Derya' in 1533; grootadmiraal van de Osmaanse vloot.[30] Het verhaal kwam ook terecht in omringende gebieden van de Middellandse Zee en zelfs in andere Europese landen; een voormalig gevangene die opklom tot gouverneur van een immens groot gebied in Noord-Afrika en daarbij ook grootadmiraal werd. Het verhaal, alsmede de tactiek die Hayrettin gebruikte, sprak tot de verbeelding van de Nederlandse burgers. Vooral omdat de Nederlanden al bekend waren met de zeevaart en van oudsher zeer maritiem-georiënteerd waren. Al ruim voor de Beeldenstorm begonnen de sympathieën jegens de Osmaanse Turken vorm te nemen. Dit werd duidelijk in het onderzoek van Arne Zuidhoek, waaruit bleek dat vele duizenden Nederlandse zeelieden zich vrijwillig aansloten bij de semi-onafhankelijke Barbarijse zeevaarders. Ook hier was er een gemeenschappelijk doel met de islamitische Osmanen, namelijk het kapen van katholieke Spaanse schepen.[31]

Barbaros Hayrettin Paşa
Met zijn benoeming tot grootadmiraal kreeg Barbaros Hayrettin Paşa de immense taak om een uitgebreide en grootse vloot te bouwen. Nog hetzelfde jaar werd Hayrettin met zijn nieuw gebouwde vloot erop uit gestuurd om strategische havensteden van Tunesië en Marokko in te nemen, havens waar nu nog de Spaanse Habsburgers hun vloten hadden gestationeerd. Verschillende Noord-Afrikaanse havens werden in 1533 en 1534 onder de voeten gelopen door Hayrettin; de Spaanse Habsburgers raakten definitief al hun Middellandse Zee-bezittingen aan de Noord-Afrikaanse kust kwijt. Hayrettin ging verder en nam nu ook strategische eilanden in; zoals de Balearen-eilandengroep (zes eilanden, inclusief Ibiza) die van de Spanjaarden afhandig gemaakt werd. In het jaar 1537 werden verschillende Italiaanse, Griekse en Venetiaanse havens geplunderd en zelfs gedeeltelijk ingenomen door Hayrettin en zijn vloot. Daar hier ook Nederlanders bij betrokken waren, lijkt geen onmogelijke situatie aangezien de vijand steevast concurrenten en katholiek waren. Het uitschakelen van zeevaardige concurrenten en tevens de bondgenoten van de paus dwarsliggen waren doelen waar de Nederlandse zeevaarders zich makkelijk in gevonden zouden kunnen hebben. De samenwerking met Osmaans-Barbarijse zeevaarders was vervolgens geen hiërarchisch structuur. Osmaans-Barbarijse zeevaarders werkten semi-onafhankelijk van de Osmaanse vloot, maar werden meer dan eens opgenomen in de Osmaanse vloot en zelfs aangesteld als officieren. Ook Barbaros Hayrettin Paşa bewandelde deze weg tijdens zijn carrière. Weer andere Osmaans-Barbarijen bleven hun hele leven semi-onafhankelijk de Middellandse Zee bevaren, wel bleven ze de erecode dat men alleen schepen met een vijandelijke niet-islamitische vlag zouden overvallen uitzonderlijk goed trouw. Aangezien alle vijanden van de Osmanen in de zestiende eeuw vrijwel uitsluitend katholieke staten (Venetië, Spaanse Habsburgers, Duitse Habsburgers en de Pauselijke Staat etcetera) waren, zou het een mooie buitenkans zijn geweest voor de calvinistische en luthersgezinde protestantse Nederlanders om hun katholieke tegenstanders uit te schakelen.[32]

Het vooruitzicht op een Middellandse Zee dat volledig onder controle zou zijn van het Osmaanse Rijk en, net als de Egeïsche Zee, een Osmaanse binnenlandse zee zou worden, nam serieuze gestalten aan na 1538. Een immens grote vloot met schepen van alle katholieke staten waarmee de Osmanen in staat van oorlog waren voer onder leiding van de Habsburgse vorst Karel V naar Hayrettin Paşa. De Pauselijk-Venetiaans-Habsburgse vloot vond de confrontatie die het zocht, maar werd in 1538 verslagen door Hayrettin en verloor daarbij een groot deel van de schepen. Hierdoor ontstond er een vacuüm in de zeemachten van de katholieke grootmachten. Hayrettin nam er gretig gebruik van en veroverde achtereenvolgens havens in Spanje, Italië, Frankrijk en Venetië.


Osmaanse havens en uitvalsbases in de Middellandse Zee ten tijde van admiraal Hayrettin

Hayrettin veroverde Gibraltar in 1540 en sloot de ingang tot de Middellandse Zee vanaf de Atlantische Zee. Het puntje van Spanje was strategisch gezien zeer belangrijk en de Habsburgers probeerden uit alle macht het te heroveren. De tegenaanval uit 1541 onder leiding van Karel V mislukte echter jammerlijk. Ook de poging om de bevoorradingslijnen vanuit Algiers te blokkeren werd afgeslagen. Hierop consolideerde Hayrettin zijn macht en breidde deze zelfs uit. Het puntje van de Italiaanse laars, de belangrijke havenstad Reggip di Calabriadie, viel in 1543 in Osmaanse handen. Hayrettin ging door en nam kort daarna ook de macht over in Messina, de voornaamste havenstad van Sicilië. In Rome ontstond grote paniek toen deze twee havens en de omringende gebieden geplunderd werden door Hayrettin. De Fransen probeerden te interveniëren, maar verloren hierbij de zuidelijke havens Marseille, Nice en Toulon aan Hayrettin. In 1544 overwinterde Hayrettin Paşa met een groot deel van zijn vloot in Frankrijk; Nice en Toulon werden maandenlang overheerst door Barbarijse en Turkse Osmanen. Doorhebbend dat het met bruut geweld niet mogelijk was de Osmaanse Hayrettin te verslaan, werd er besloten om hem af te kopen. Hayrettin verliet, met zijn vloot, de Franse havens voor een fikse geldprijs.

Hayrettin maakte zich met deze reeks overwinningen onsterfelijk in de maritieme wereld, de toevoer van goudzoekers die dienst namen als zeelieden op de Osmaanse vloot nam grote vormen aan. Naast de protestantse Nederlanders en Britten, waren er ook bekeerde christenen die voortaan als moslim door het leven wilden en daartoe naar Osmaans Noord-Afrika trokken om daar hun geluk als kaper voor de Osmaanse sultan beproeven.[33] Naast de Barbarijse semi-onafhankelijke kapers die zich aansloten bij Hayrettin, kwamen er ook grote aantallen avonturiers uit niet-katholieke landen.[34] Het hoogtepunt van Hayrettin Paşa had een abrupt eind toen hij stierf in 1546 tijdens een bezoek aan İstanbul. Niemand kon toen nog verwachten dat de Osmaanse vloot binnen een eeuw vrijwel niks meer zou voorstellen; de Osmanen werden gezien als de absolute grootmacht ter zee. In deze context begonnen er Turks-sympathiserende sentimenten op te komen in de Nederlanden, soortgelijke pro-Turkse ontwikkelingen kwamen ook voor in het Britse Koninkrijk.[35] Dat steun van de Osmaanse Turken tegen de katholieken niks vreemd was, bleek al na de dood van de Habsburgse vorst Karel V.

Habsburgers
Tegen de context van de Osmaanse grootadmiraal is het belangrijk om de achtergrond van de Nederlanden ook te weten om zo een adequaat beeld te kunnen vormen over de achterliggende redenen van de Watergeuzen om na 1566 massaal een bondgenootschap met de Osmaanse Turken na te streven. Hiervoor moet men beginnen bij Karel V en zijn immens grote rijk wat na zijn dood zou verbrokkelen tot subrijken onder de Habsburgse familie.

Van 1519 tot 1556 was Karel V de heerser van een gebied wat vrijwel heel Europa besloeg, met uitzondering van Frankrijk en Groot-Brittannie. In de loop van de zestiende eeuw raakte het vrijwel alle gebieden ten oosten van zijn keizerlijke hoofdstad Wenen kwijt aan de oprukkende Osmanen. In 1529 werd Wenen zelf ook belegerd wat grote indruk maakte op de christelijke bewoners van het Habsburgse Europa. Slechts met moeite en een enorm vermogen aan afkoopsommen kon de Osmaanse sultan Kanuni Sultan Süleyman ertoe bewogen worden de belegering op te geven. De komst van een koude winter speelde hierin ook een rol.

Hiermee werd de Osmaans-Habsburgse grens vastgelegd en werd de importantie van de keizerlijke residentie te Wenen verminderd tot een grensstad. De aandacht van de Osmanen verschoof hierdoor naar de Middellandse Zee waar de succesvolle grootadmiraal alle Noord-Afrikaanse Barbarij-havens veroverde van de Spaanse Habsburgers en ook de eilandengroep Balearen overnam. De inname van Sicilie en Zuid-Italie, alsmede gebieden van Spanje en Frankrijk zorgde voor veel paniek in Rome. De schrik van 1529 zat er nog in, vele intellectuelen zagen de islamitische Osmanen als 'gesel des Gods'. Volgens die theorie zouden de Osmanen gestuurd worden door God omdat Europa zich niet genoeg beriep op christelijke normen en waarden. Hierdoor zorgde deze nieuwe veroveringsgolf ervoor dat Karel V Europa wilde omvormen tot een christelijke eenheid, zonder niet-katholieken en met een duidelijk christelijk-religieuze toewijding. Zijn inzet werkte averechts en veel niet-katholieken begonnen een steeds diepere haat te koesteren tegen de Kerk en de Habsburgse vorst.

Hiermee werd de Osmaans-Habsburgse grens vastgelegd en werd de importantie van de keizerlijke residentie te Wenen verminderd tot een grensstad. De aandacht van de Osmanen verschoof hierdoor naar de Middellandse Zee waar de succesvolle grootadmiraal alle Noord-Afrikaanse Barbarij-havens veroverde van de Spaanse Habsburgers en ook de eilandengroep Balearen overnam. De inname van Sicilië en Zuid-Italië, alsmede gebieden van Spanje en Frankrijk zorgde voor veel paniek in Rome. De schrik van 1529 zat er nog in, vele intellectuelen zagen de islamitische Osmanen als 'gesel des Gods'. Volgens die theorie zouden de Osmanen gestuurd worden door God omdat Europa zich niet genoeg beriep op christelijke normen en waarden. Hierdoor zorgde deze nieuwe veroveringsgolf ervoor dat Karel V Europa wilde omvormen tot een christelijke eenheid, zonder niet-katholieken en met een duidelijk christelijk-religieuze toewijding. Zijn inzet werkte averechts en veel niet-katholieken begonnen een steeds diepere haat te koesteren tegen de Kerk en de Habsburgse vorst. Toen Karel V merkte dat zijn ideaal van een christelijk Europa volledig was mislukt, en hier bovenop ook nog eens de Osmaanse aanvalsgolf in de Middellandse Zee niet langer kon tegenhouden, deed hij afstand van de Habsburgse troon. Maar niet voordat hij in een verdrag met de Osmaanse sultan akkoord ging met het afzien van de aanspreektitel 'keizer'. De Osmaanse sultans zagen zichzelf na de verovering van İstanbul in 1453 namelijk als de enige ware opvolgers van de Romeinse keizers en gebruikten deze titel in hun verdragen. Dat Karel V deze titel ook gebruikte, was niet te verteren. Karel V deed afstand van de titel en aanspreekvorm 'keizer' en liet de troon achter aan zijn broer en zoon in 1556, iets wat zeer ongebruikelijk was in die tijd. Karel V stierf twee jaar later en zag hoe zijn broer Ferdinand en zijn zoon Filips II het Habsburgse Rijk (ook wel Heilig Roomse Rijk genoemd) verder verdeelden.

Bij deze verdeling nam Filips II grof gezegd de gebiedende ten westen van het huidige Duitsland onder zijn hoede, terwijl de Oostenrijkse en Duitse bezittingen onder Ferdinand I, de jongere broer van Karel V, vielen. Ook deze twee vorsten waren fel tegenstander van de protestanten, alhoewel Ferdinand inzag dat de steun van de protestanten nodig waren om de Osmanen tegen te houden. Filips II was daar niet zo toegankelijk in en begon een reeks maatregelen tegen protestanten in zijn gebied, welke vooral in de Nederlanden resideerden. De Nederlanders konden dit uiteraard niet waarderen en vonden de toewijzing van de Nederlanden aan een ver vorst in Spanje geheel onterecht. Waar Karel V nog kon rekenen op een zekere aanzien in de Nederlanden, wegens zijn beheersing van het Nederlands en het feit dat hij geboren was in Gent, was dit met Filips II niet aan de orde. Filips II was geboren en getogen in Spanje en voelde zich meer Spanjaard dan Europees vorst zoals zijn vader Karel V, die vloeiend was in meerdere Europese talen zoals Frans, Italiaans, Spaans, Nederlands en Duits. Filips II sprak vrijwel uitsluitend Spaans en verstond amper een andere taal. Dit verenigd met zijn felle katholieke standpunten zorgde ervoor dat de Nederlanden zich afzetten van Filips II. De maritieme nederlagen die Filips II te verduren kreeg in de Middellandse Zee, zoals het verlies van Gibraltar, werden stiekem dan ook toegejuicht door de Nederlanden. Echter, de nederlagen zorgden ervoor dat Filips II radicaliseerde in zijn anti-protestantse handelingen, waardoor protestantse substromingen zoals het calvinisme en lutherisme, tezamen met de Hugenoten uit Frankrijk die naar de Nederland waren gevlucht uit angst voor een Franse dan wel Spaanse repressie, met harde hand onderdrukt werden. De haat en afkeer tegen Filips II werd bijna synoniem met de afkeer tegen de katholieke Kerk en in het bijzonder de paus. In dit verlengde werd de vijand van de vijand, in dit geval de islamitische Osmanen tegenover zowel de paus als de Habsburgers, gezien als een vriend van de Nederlanders.

Watergeuzen
In een dergelijk context begonnen de protestantse Nederlanders vanaf 1566 in hun hagenpreken de leus 'liever Turks dan Paaps' massaal te gebruiken. Na de uitbraak van onvrede wat resulteerde in de Beeldenstorm van 1566, was het dan ook niet verwonderlijk dat de Osmanen via hun Nederlandse zeevaarders, in dienst van de Osmaans-Barbarijse vloot, hiervan hoorden en meteen een brief opstelden om hun financiële en militaire steun toe te zeggen. De Nederlandse opstandelingen, die na 1566 door de Spaanse Habsburgers scherend 'gueux' (letterlijk 'schooiers, bedelaars') genoemd werden, stuurden snel een delegatie naar het Osmaanse Rijk om het aanbod te concretiseren. Helaas voor de Watergeuzen stierf Kanuni Sultan Süleyman nog voordat de brief daadwerkelijk ontvangen werd door de vergadering te Antwerpen.[36] De onverwachte troonswisseling was geen directe belemmering voor Osmaanse steun aan de Nederlanden; van alle Europese landen waar Willem van Oranje hulp van vroeg, gaven alleen de Osmanen actieve steun.[37] Wat voor steun dit concreet was, werd duidelijk in het verloop van de Beeldenstorm en het ontstaan van de Nederlandse Opstand in 1568. Toen de Nederlandse Opstand zich verder ontwikkelde tot een nationale strijd van de protestantse Nederlanden tegen de katholieke onderdrukkers, ontstonden er steeds meer contacten en betrekkingen tussen de opstandige Nederlanden en het Osmaanse Rijk.

Hoofdstuk 2
De ontwikkelende diplomatie tussen de Nederlanden en de Osmanen

Na de Beeldenstorm bleven de eenzijdige relaties tussen de Nederlanders en het Osmaanse Rijk niet meer eenzijdig. Er kwam antwoord van het Osmaanse Rijk, iets wat de Nederlanden niet verwachtten. Het antwoord was ook niet zomaar een brief, er werden concrete handelingen getroffen op grond van financiële en militaire steun.

De Beeldenstorm begon uiteraard niet als een georganiseerde strijd, maar als een spontane uitbarsting van woede tegen de aanhoudende onderdrukking van protestanten door de katholieke Habsburgers. De Spaanse koning beschouwde het gebied waar de Nederlanders woonden als een achtergebleven moerassig land waar niks mee gedaan kon worden. Dit werd een reden om de Nederlanders aan te duiden als 'gueux', wat vrij vertaald 'schooiers', 'bedelaars' en/of 'sloebers' betekende. Het feit dat de Nederlanden de verhoogde belastingen, die de Spaanse vorst nodig had om de strijd tegen de Osmaanse Turken te kunnen betalen, maar met moeite kon betalen, speelde ook een rol. Omdat de opstandige Nederlanders deze term overnamen om hun haat tegen de Spanjaarden duidelijk te maken, werd het al snel een zelfgekozen aanduiding van alle protestantse Nederlanders die anti-Spaans waren. Omdat er massaal gebruikt werd gemaakt van guerrillatactieken met schepen, werden de geuzen al snel bekend als de Watergeuzen. De eerste watergevechten leken sterk op de tactiek van Barbaros Hayrettin Paşa, die hetzelfde deed in Noord-Afrika en omstreken slechts enkele tientallen jaren daarvoor. De gelijkenissen in tactiek gingen ook gepaard met een delegatie die naar het Osmaanse Rijk werd gezonden door Willem van Oranje.[38]

Wat de situatie verder ook uniek maakte was de permanente aanwezigheid van Josef Nasi in het Osmaanse Rijk. Deze rijke joodse bankier werd in Spanje gedwongen om zich te bekeren tot het christendom en zocht zijn heil elders. Nasi belandde in Antwerpen en studeerde aan de Universiteit van Leuven totdat hij ook daar niet meer terecht kon. Halverwege de zestiende eeuw hoorde de Osmaanse sultan Kanuni Sultan Süleyman van deze verbannen joodse bankier en zorgde er persoonlijk voor dat hij zich in İstanbul vestigde om te profiteren van zijn invloed en connecties. Het was in İstanbul dan Nasi eindelijk kon uitkomen voor zijn joodse geloof en zich liet besnijden. Toen in 1566 de Beeldenstorm uitbrak sprak Nasi onmiddellijk zijn steun uit voor Willem van Oranje. In 1569 vroeg vader des vaderlands Willem van Oranje om hulp van Nasi, vanaf dat moment adviseerde Nasi de Osmanen op het gebied van steun aan de Nederlanden. Zo veroverden de Osmanen Cyprus en delen van Venetië om de Spanjaarden te dwingen hun aandacht op de Middellandse Zee te vestigen. Dit deden de Osmanen uiteraard niet alleen ten bate van de Nederlanders; het was vooral voor hun eigen gewin, wat toevalligerwijs ook in het voordeel van de Nederlanden was. Ook de splitsing van de Armada kan in dit kader gezien worden. Nasi fungeerde in principe dus als de permanente lobbygroep voor de Nederlanden.

In 1568 stuurde Willem van Oranje een delegatie naar vrijwel alle grootmachten uit die tijd met een verzoek om hulp. De Franse, Duitse, Engelse en overige Europese vorsten bleken wegens verschillende redenen niet in staat om te helpen, of wilden dit simpelweg niet uit vrees voor een (verdere) machtsverstoring met de Spaanse Habsburgers. De Britse hoogleraar Geoffrey Parker verwoordt het als volgt: "De Ottomaanse Turken waren vreemd genoeg de enigen die steun hebben verleend aan de Nederlandse zaak."[39] De Osmaanse hulp kwam echter niet direct na de komst van de Nederlandse delegatie; Kanuni Sultan Süleyman was net gestorven en zijn zoon Sultan Selim II ontving weliswaar de delegatie maar had zijn aandacht in de beginjaren elders. Verder dan waardevolle spullen en militaire steun in de vorm van wapenleveranties aan de opstandige Nederlanden kwam het vooralsnog niet. Dit veranderde toen Sultan Selim II (1566-1574) stierf en zijn zoon Sultan Murat III (1574-1595) hem opvolgde. Hetzelfde jaar stuurde Willem van Oranje nog een delegatie om de samenwerking en steun tot hogere niveaus te tillen. Murat III kenmerkte zich als een sultan die vrijwel overal mee instemde, in zijn regeerperiode werd er hulp geboden aan zowel de Nederlanden als aan Groot-Brittannië.[40]

Osmaanse steun
De weigering van steun van de Europese vorsten maakte dat de Turkse Osmanen als de enige bondgenoten werden beschouwd. Naast een politiek streven om de Osmaanse tolerantie ook in Nederland te zien, binnen het Osmaanse Rijk waren protestanten veel vrijer, was er ook een militair streven door de tactieken van Barbaros Hayrettin Paşa te gebruiken en te perfectioneren. Om deze verwantschap duidelijk te maken gebruikten de Nederlandse Watergeuzen verrassend genoeg Turkse en Osmaanse vlaggen om hun schepen uit te dossen. Dit zorgde ervoor dat er in het Osmaanse Rijk steeds meer belangstelling ontstond voor de Nederlandse strijd, vooral toen de Nederlandse schepen naast de oranje-wit-blauwe Nederlandse vlag (later zou dit rood-wit-blauw worden) ook massaal vlaggen met Turks-Osmaanse symbolen droegen. Het ging vooral om de halve maan die, zoals eerder al met de geuzenpenning bleek, zeer populair bleek onder de Watergeuzen. Ook in de loop van de Tachtigjarige Oorlog namen veel gemeenten in Holland, het huidige Noord- en Zuid-Holland, de halve maan over voor hun gemeentevlag. Alleen in Holland hebben minstens vijf gemeenten een vlag met daarop de Turkse halve maan, te weten: Jacobswoude, Krimpen aan den Ijssel, Nederlek, Ouderkerk en Voorschoten.[41]

Deze vlaggen zouden door Selim II naar de Nederlanden gestuurd zijn, waarna zijn zoon Murat III de steun verder zou hebben uitgebouwd. Toch had ook deze samenwerking niet het gewenste resultaat omdat de Osmanen onverwacht hun aandacht naar de grens met het Perzische Rijk moesten verleggen toen daar een grootschalige oorlog uitbrak.[42] Van 1578 tot 1590 waren de Osmanen gepreoccupeerd met het oostfront tegen de Perzen, waar het éne jaar de Osmanen fors gebied erbij veroverden en het daarop volgend jaar weer verloren. Dit weerhield Murat III er toch niet van om materiële en financiële steun uit te breiden; een gezamenlijke aanval of militaire steun in de vorm van troepen werd moeilijk door de aangaande strijd in Perzië. Alhoewel Murat III de opmars naar de Atlantische Zee te riskant vond, was hij wel bereid de Spaanse Armada in de Middellandse Zee bezig te houden. Eén manier was ingaan op het hulpverzoek van de protestantse koningin van het Britse Rijk Elizabeth in 1588. In 2004 vond hoogleraar in Renaissance Studies Jerry Brotton belangrijke documenten van de koninklijke veiligheidschef en meesterspion Sir Francis Walsinham. Daarin reageerden de Osmanen op zijn verzoek om Groot-Brittannië bij te staan tegen de Spanjaarden. Hierop gaven de Turkse Osmanen een reeks strategische manoeuvres door die de Osmaanse vloot zou verrichten in de Middellandse Zee, waardoor de Spaanse vloot zich genoodzaakt zou voelen om ongeveer de helft van de vloot in die wateren te laten. De Spaanse vloot, beter bekend als Armada, vertrok hierdoor op halve sterkte naar de Nederlanden om daar op versterking te wachten. Op de hoogte van het feit dat de Armada gesplitst was, ging de Britse vloot de strijd aan en vernietigde vrijwel alle schepen. De Osmaanse vloot deed hetzelfde in de Middellandse Zee en de Spaanse Armada kreeg een klap die het lang niet te boven zou komen.[43]

Deze hulp van Murat III werd ook in de Nederlanden goed ontvangen en langzamerhand werd de Osmaanse steun verder uitgebreid met elke opvolgende sultan. Zo ook met de zoon van Murat III (1574-1595), Sultan Mehmet III (1595-1603). De levering van schepen vol met Osmaans-Turkse wapens, vlaggen, vaandels, kledij en zelfs enkele honderden Osmaanse zeelieden uit Barbarije, thans beter bekend als Noord-Afrika, werd verhoogd. In Turkije circuleert er zelfs een legende dat onder het bewind van Mehmet III er drie Osmaanse schepen koers zetten naar de Nederlanden met een strategisch plan, wat te vergelijken was met de manoeuvres rondom de Armada. Hiermee zouden de Osmanen het eerdere verzoek van Willem van Oranje uit 1574 uiteindelijk ingewilligd hebben door bijna dertig jaar later in 1599 de Watergeuzen te hulp te schieten. Wegens aanhoudende oorlogen aan de Osmaans-Habsburgse grens in het huidige Oostenrijk, konden de Osmanen maar een handjevol soldaten missen. Hierom waren er genoeg Osmaanse kledij, wapens en vaandels geleverd om een klein leger van Watergeuzen uit te dossen als Osmaanse Turken. Dit zou de Spanjaarden ervan moeten weerhouden de strijd met de Nederlandse Watergeuzen aan te gaan, gezien de verbeterende situatie tussen de Spanjaarden en de Osmanen tegen het eind van de zestiende eeuw.[44] De Spanjaarden zouden met het oog op hun oorlogen tegen de Britten en Nederlanders, de status-quo met de Osmanen willen handhaven om niet betrokken te raken bij een drie-fronten-oorlog. Ook zag Spanje in dat het met de kwijtgeraakte bezittingen in de Middellandse Zee, alsmede een grote groep onrustige moslims en joden in Spanje, in een ongunstige positie zat. Het was geenszins in staat om een oorlog met de Osmanen door te zetten, aldus Lütfi Şeyban, universitair docent aan de Sakarya Universiteit. Hij wordt hierbij ook bijgestaan door Spaanse historici.[45] De Spanjaarden zouden bij het zien van de Osmaans-Turkse vlaggen rechtsomkeert hebben gemaakt. Nu zijn er wel bewijzen dat er destijds inderdaad Osmaans-Turkse vlaggen en symbolen gebruikt werden door de Watergeuzen, maar dit verhaal blijft vooralsnog onduidelijk.

Het dorpje waar dit allemaal plaatsgevonden zou hebben, ligt in het huidige Zeeland en is aangesloten bij de Gemeente Sluis. Het dorp is slechts één van de dorpen met een Turks-Osmaanse achtergrond die erg ongewis is. Het bovenstaande verhaal krijgt nog een wending als de Spanjaarden in 1599 definitief de aanval inzetten op Zeeland. Dat er in die strijd grote groepen Osmaanse strijders en zeelieden aanwezig staan, staat buiten kijf.[46] Inmiddels gepensioneerd hoogleraar Turkologie aan de Universiteit van Leiden Alexander de Groot, verhaalt over een tweede mogelijkheid.[47] De constante aanvallen van de Watergeuzen op de Spaanse vloot, zou een stroom aan galeislaven hebben bevrijd. Deze galeislaven, die uit de Middellandse Zee afkomstig waren en noodgedwongen te werk gesteld werden op Spaanse schepen in de Atlantische Oceaan, zouden van Osmaans-Barbarijse afkomst zijn geweest. Een ruime 1500 bevrijde galeislaven zouden zich uit dankbaarheid (en de mogelijkheid om wraak te kunnen nemen op de Spanjaarden) bij de Watergeuzen hebben gevoegd. Na afloop van de Slag bij Zeeland (1599-1604) zouden deze Osmaanse zeelieden in Algerije, toen nog onderdeel van het Osmaanse Rijk, afgezet worden. Het feit dat de Watergeuzen vele Osmaans-Turks symbolen en vlaggen gebruikten, maakte de keus uiteraard makkelijker voor de zeelieden. Uiteraard is de kans dat beide opties mogelijk zijn, ook zeer aanwezig. Dat wil zeggen een groep van enkele honderden Osmaanse soldaten met wapens, vlaggen en kledij aan boord van drie schepen die door de Osmaanse sultan gestuurd waren en gaandeweg meer bevrijde Osmaanse strijders aantrokken.


Een Nederlands schip uit de Gouden Eeuw, waar aan de mast duidelijk de rode Turks-Osmaanse vlag (met drie halve manen) te zien is.
[48]

Dit zou niet al te verwonderlijk zijn, gezien de stroom van Nederlandse zeelieden naar de Middellandse Zee slechts enkele jaren eerder tijdens het leven van Barbaros Hayrettin Paşa. De semi-onafhankelijke Barbarijse kapers zouden, hun kans op hogere buit doorhebbend, ook naar de Atlantische Zee getrokken zijn om zich uiteindelijk aan te sluiten bij de al aanwezige Osmaans-Barbarijse zeelieden in Nederland. De gevangen galeislaven die vrijkwamen na interventie van de Watergeuzen, zouden na het zien van de talrijke Osmaans-Turkse symbolen in de Nederlanden toch sneller geneigd zijn om zich bij hun bevrijders te voegen voor een periode. De aanwezigheid van andere Osmaanse soldaten op bevel van de sultan, gevoelens van dankbaarheid en een drang om wraak te nemen op de Spanjaarden, die hun maandenlang gevangen hielden, waren andere factoren die ongetwijfeld hebben bijgedragen aan het besluit om in de Nederlanden te blijven en de Watergeuzen bij te staan in hun strijd tegen de Spaanse Habsburgers. Vooral de grootschalige aanwezigheid van Turks-Osmaanse vlaggen op de Nederlandse Watergeuzen zou een immens grote invloed gehad hebben op de moraal van de Osmaans-Barbarijse bevrijde galeislaven.

Wat echter een feit blijft, is dat de Slag om Zeeland in 1604 beslissend werd gewonnen door de Watergeuzen. De Osmaans-Barbarijse strijders blonken hierbij zodanig uit dat Prins Maurits, de zoon van Willem van Oranje, het slagveld de naam 'Turkeije' gaf in 1604. Volgens lokale bewoners kregen ook vele omringende dorpen Turks-gerelateerde namen zoals 'Turkeye' en 'Constantinopel', maar overleefden deze niet allemaal de grote migratie naar de steden. De Osmaanse zeelui zelf werden een paar jaar later op Nederlandse schepen naar Algerije, toen een provincie van het Osmaanse Rijk, verscheept. Deze dankbaarheid voor de actieve Turks-Osmaanse steun tijdens de Tachtigjarige Oorlog komt ook goed naar voren in de stadssymbolen en gemeentevlaggen uit die tijd, waarvan een flink deel tot op heden nog bestaan.[49] Zoals eerder gezegd staan er vooral veel typisch Turks-Osmaanse halve manen op deze stadswapens. Naast de Hollandse gemeenten Jacobswoude, Krimpen aan den Ijssel, Nederlek, Ouderkerk en Voorschoten, hebben ook verschillende gemeenten in Friesland (bijvoorbeeld het eiland Ameland), Gelderland (zoals Doesburg) en Noord-Brabant (te weten onder andere Hedel, Oosterhout en Schijndel) een prominente Turkse halve maan op hun lokale vlag.[50] Hiermee zien we dat ook inlandse dorpen en steden sympathiseerden met de steunverstrekkende Osmanen, waardoor de thesis dat de Osmaanse Turken actief daadwerkelijk materieel, financieel en logistiek hulp verleenden aan de Nederlanders, hiermee versterkt wordt. De Osmaanse steun maakte voor de Nederlanden dan ook een groot verschil daar andere landen elke vorm van hulp hadden geweigerd.[51]

Na steun komt diplomatie
De verhalen die deze Osmaanse soldaten naar het hof van de Osmaanse sultan brachten, Mehmet III was inmiddels opgevolgd door zijn zoon Ahmet I, zorgden voor een golf van diplomatieke aandacht voor de Nederlanden. Het duurde dan ook niet lang tot Sultan Ahmet I zijn Minister van Marine Halil Paşa opdracht gaf om een Nederlandse diplomaat uit te nodigen naar İstanbul.[52] Voor de Nederlanden was dit een buitengewone kans om hun eerste staatsrechtelijke diplomatie tot stand te brengen, dit terwijl de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) nog in volle gang bezig was. De Nederlandse diplomaten deden hun werk goed en brachten hun sympathie voor de Turken goed te woord. Het resulteerde in een formele uitnodiging in 1610 voor een Nederlandse ambassadeur in het Osmaanse Rijk, iets wat hedendaags opgevat zou worden als zowel een de facto als een de jure erkenning van een natie. Het was dan ook niet verwonderlijk dat de enige andere ambassadeurs in het Osmaanse Rijk (de Franse, Britse en Venetiaanse) hier fel op tegen waren. Hoe kon het volgens die drie landen dat een opstandig gebied dat nog niet eens onafhankelijk was, al een ambassadeur kon uitzenden? Andere redenen konden hierbij ook een rol hebben gespeeld; zo werden de Nederlanden als potentieel handelsconcurrent gezien door deze drie ambassadeurs en hun vrees werd werkelijkheid. Halil Paşa ging namelijk nog verder door verschillende handelsdecreten en capitulatiën te ondertekenen ten faveure van de Nederlanden.[53] Een boze Venetiaanse ambassadeur stuurde nog tevergeefs een lange notitie waarin stond dat 'Nederland beslist geen staat is'.[54] Hij ging verder: 'De bewoners van de Nederlanden zijn niks meer dan een achtergebleven volk die voortdurend tegen hun koning in opstand komen.'[55]

Halil Paşa had er geen boodschap aan en stuurde in 1610 via de Antwerpse Giacome Ghisbrechti een formele uitnodiging aan de Nederlanden om een ambassadeur in İstanbul te vestigen. Ook bedankte Halil Paşa, namens Sultan Ahmet I, de Staten-Generaal van Holland voor het bevrijden en terugbrengen van de Osmaans-Barbarijse zeelieden. Ook dit aspect zou aangemerkt kunnen worden voor het erkennen van een officieel orgaan dat belast was met besturen van een land; in dit geval de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. De bedankbrief en uitnodiging van de Osmanen werd met veel vreugde ontvangen door de Nederlanden en men besloot de protestantse gezant Cornelis Haga te sturen als ambassadeur in 1611. Concreet was zijn taak om een capitulatie en handelsdecreet van de Osmaanse sultan te ontvangen, uiteraard na onderhandelingen over de juridische voorrechten. Zodra dit geregeld was, kon Cornelis Haga weer terug naar de Nederlanden. Het liep echter anders dan verwacht; Cornelis Haga kwam in 1612 aan in İstanbul en door welwillendheid van de Osmanen hoefde Haga vrijwel nergens over te onderhandelen. Alles werd ingewilligd door het Osmaanse Rijk (waarschijnlijk om onder andere zo een bondgenoot tegen de Spanjaarden te winnen), wat zoals eerder gezegd de frustraties van de andere ambassadeurs veroorzaakte. De contacten tussen Cornelis Haga en de Osmanen liepen zo uitstekend dat Haga in 1614 werd benoemd tot permanente ambassadeur van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in de Osmaanse hoofdstad van İstanbul.[56]

Alhoewel de Osmaanse sultan geen toestemming gaf voor Osmaanse ambassadeurs in het buitenland, niemand had tenslotte het recht om namens de sultan te onderhandelen, verkregen de Osmaanse handelaren rechten in de Nederlanden. In de zeventiende eeuw werden door veel, veelal niet-islamitische, Osmaanse handelaren verschillende handelsmarken en gebouwen gebruikt. Veel daarvan zijn nog steeds te bezichtigen, denk hierbij aan Smyrna in Amsterdam, De Turkse Keizerspoort in de Jordaan, De Oude Turk in Hoorn en De Vergulden Turk in Leiden. Het contact tussen Osmaanse en Nederlandse handelaren was hiermee gelegd. Maar ook na 1614 en deze wederzijdse speciale status, bleven Haga en Sultan Ahmet I verdere privileges bespreken.


Vergaderzaal van de Staten-Generaal met de Osmaans-Turkse vlag

Uiteindelijk kregen alle burgers van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden woonzaam binnen het Osmaanse Rijk, vrijstelling van het betalen van bepaalde belastingen. Ook mochten Nederlanders hun eigen rechtbank oprichten en zodoende gebruik maken van hun eigen jurisdictie binnen het Osmaanse Rijk. Teven kregen handelaren uit de Republiek strategische handelsposten in verschillende havens binnen het Osmaanse Rijk. In ruil hiervoor werden de Osmanen in de Vergaderzaal van de Staten-Generaal vlak boven het portret van Willem van Oranje geschilderd, compleet met hun traditionele kledij en zelfs karakteristieke snorren. Indien men goed kijkt, zal men zelfs de Osmaanse vlag kunnen bespeuren in de rechterbovenhoek van het venster.

Volgens de schilders, de twee leerlingen van Rubens genaamd Nicolaas Wielingh en Andries de Haen, keken de Osmanen vanuit een venster naar het hoogste orgaan van Holland in die tijd om te luisteren wat er besproken werd. De volkeren werden geschilderd in de chronologische volgorde van wanneer er diplomatieke of economische relaties werden aangeknoopt. Het zal dan ook geen toeval zijn dat pal boven Willem van Oranje, de Osmaanse Turken als eerst worden afgebeeld. Met de toezeggingen en de officiële verdragen die het Osmaanse Rijk met de Nederlanden ondertekende na 1604, is er namelijk geen twijfel mogelijk dat hiermee de Osmanen de Nederlanden als eerst erkenden als onafhankelijk land[57]. Iets wat door de rest van Europa pas gebeurde met de Vrede van Westfalen in 1648. Dit is een aspect dat nog te weinig belicht wordt in de Nederlandse geschiedschrijving, dit zou eigenlijk deel moeten uitmaken de vaderlandse geschiedenislessen die op de basisscholen en middelbare scholen worden gegeven.

Cornelis Haga
De komst van Cornelis Haga als de Nederlandse ambassadeur had ook een andere dimensie. Volgens één brief van de Staten-Generaal was 'het vinden en vrijkopen van slaven de voornaamste taak' van Cornelis Haga. Frappant is echter dat het aspect van slavernij opeens uit het niets lijkt te komen. Voor Haga deze opdracht krijgt in 1612, wordt er maar mondjesmaat gesproken van slavernij en dat het een probleem is. Nadat blijkt dat het Osmaanse Rijk Haga vrijwel alle verzoeken inwilligt, komt het 'probleem van slavernij' pas aan de orde. Het lijkt dus pas achteraf te komen. Het zou te maken kunnen hebben met de houding van de Osmaanse sultan. Om optimaal te kunnen profiteren van die houding, het zou tenslotte binnenkort kunnen omslaan, willen de Nederlanders zo veel mogelijk verzoeken verzilveren. Althans daar lijkt het op, maar wat ook belangrijk is dat de slavernij apart gezien werd van de diplomatieke betrekkingen.

Cornelis Haga kreeg waar hij om vroeg en mocht slaven opsporen om ze vrij te kopen, het Osmaanse Rijk gaf de schuld wel aan de Osmaans-Barbarijse zeevaarders die als semi-onafhankelijk gezien werden. Zodoende kon de sultan niet aansprakelijk gesteld worden voor hun daden. De Nederlanden konden zich vinden in die verklaring omdat hetzelfde probleem ook in Nederland werd ervaren. Vaak gehoorzaamden de zeevaarders alleen als het ze uitkwam, maar waren ze in principe wel een kweekvijver waar beide landen hun vloot uit konden recruteren. Hierdoor wilden beide landen deze zeevaarders niet tegen ze hebben omdat ze zo hun belangrijkste bron van recruten konden verliezen. Door middel van een gedoogbeleid konden deze semi-onafhankelijke zeevaarders overleven, de meest talentvolle konden zelfs benoemd worden tot kapitein van de vloot en zo onder bescherming van de staat komen te staan. Toch ontwikkelden de diplomatieke betrekkingen zich vrij apart van het probleemstuk van de slavernij en de (in sommige gevallen) oncontroleerbare zeevaarders.

Hoofdstuk 3
Nederlandse en Osmaans-Barbarijse zeevaarders in de zeventiende eeuw

Een duister maar belangrijk aspect tussen de internationale betrekkingen tussen het Osmaanse Rijk en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden gaat om de slavenhandel tussen beide staten. Een deel van deze geschiedenis zijn de Nederlandse slaven in Osmaans Noord-Afrika; de Osmaanse slaven in de Nederlanden alsmede de vrijwillig naar het Osmaanse Rijk vertrokken Nederlanders worden hierbij te vaak genegeerd. Dit terwijl zij een belangrijke rol hebben gespeeld in de internationale betrekkingen van de twee landen. Dat de slavernij en migratie toch apart gezien worden van de diplomatieke relaties, heeft vooral te maken met de semi-onafhankelijkheid van de Nederlandse en Osmaans-Barbarijse zeevaarders. Dit hoofdstuk zal ingaan op de stelling of de zeevaarders daadwerkelijk semi-onafhankelijk te werk konden gaan ten opzichte van de staatsrechtelijke betrekkingen.

Een belangrijk onbelicht aspect in de betrekkingen tussen het Osmaanse Rijk en de Nederlanden zijn de uitvoerige slavenhandelpraktijken die voorkwamen[58]. Zo waren er naast Nederlandse (en andere protestantse) zeelieden die zich vrijwillig aansloten bij de Osmaans-Barbarijse kapers, ook Nederlandse bemanningsleden aan boord van de door de Osmaanse Barbarijen gekaapte schepen. Veel van deze Nederlandse bemanningsleden kwamen vast te zitten als gevangenen. Vooral uit de steden in Noord-Holland komen nog wel eens dagboeken naar boven drijven van Nederlandse gevangenen in Noord-Afrika.[59]

Omdat de Spanjaarden in Zuid-Nederland afwisselend succes boekten tegen de Nederlandse opstandelingen, werd Noord-Holland al snel het bolwerk van de Watergeuzen. Later zou de Noord-Hollandse havenstad Hoorn ook het hoofdkantoor van de V.O.C. herbergen, waardoor nog steeds veel archiefmateriaal in die gebieden naar boven komt. Naast Hoorn, zijn er ook veel Nederlanders uit Medemblik en Amsterdam gevangen genomen in Osmaans Noord-Afrika. Dit gezegd te hebben, moet er meteen opgemerkt worden dat het aantal Nederlanders dat door kapingen in Osmaans-Barbarijse handen viel, te verwaarlozen valt. Waar in de zestiende eeuw nog vrijwel geen Nederlandse slaven vastzaten in Noord-Afrika werd het tegen het eind van de zeventiende eeuw al iets meer. Dit had vooral te maken met het verval van het Osmaanse Rijk, waardoor het centrale gezag zijn macht niet meer overal kon laten gelden. Dit had als gevolg dat de semi-onafhankelijke kapers uit Barbarije steeds onafhankelijker opereerden. Niet te ontkennen vallen echter ook de kapingen door Nederlandse schepen, die de Osmaans-Barbarijse zeelieden eveneens als slaven verkochten.[60] Het is echter van groot belang om alles juist te beoordelen; nu komt er vanuit Europa veelal een overheersend negatief beeld over Osmaanse zeevaarders die christelijke schepen overvielen en de bemanning tot slaaf maakten. Dit is echter slechts één kant van het verhaal. Zo is hiervoor gedemonstreerd hoe de Osmanen juist cruciale hulp boden bij de nationale strijd van de Watergeuzen tegen de Spanjaarden. Nu is het aspect van slavernij ook belangrijk, maar niet zo grootschalig als men tot nu toe denkt.[61]

Nederlandse slaven
De aanwezigheid van Nederlandse slaven in het Osmaanse Rijk, en dan vooral in Noord-Afrika, is alom bekend in Europa en Nederland. De situatie is echter sterk overschat omdat het paste in het algemene anti-Turkse gedachtegoed van de zeventiende en achttiende eeuw dat heerste in Europa. Het aantal slaven was echter zeer miniem en daardoor niet zo een groot probleem als sommige bronnen deden lijken. Zo schat Laura van den Broek, na haar boek over Nederlandse slaven in Osmaans Noord-Afrika, dat er maar één slavin was in het huidige Marokko.[62] Deze Maria ter Meetelen was echter een soort lerares aan het hof van de lokale heerser en beslist geen 'slavin' zoals de slaven in Amerika. Maria werd samen met haar man gevangen genomen en mocht ook tijdens haar verblijf in Noord-Afrika getrouwd blijven. Haar verblijf was dan ook meer een gedwongen bezoek aan het gebied, waarbij ze beter behandeld werd dan de lokale bevolking.[63]

Van Den Broek geeft ook aan dat de slaven in Noord-Afrika relatief zeer veel vrijheden hadden en zich door hun werkzaamheden binnen twee jaar konden vrijkopen. Het behoud van hun religie was vrijwel vanzelfsprekend, Maria vertrok dan ook net zo christelijk als zij kwam. Om de vrijheden verder te illustreren is het ook belangrijk om aan te merken dat toen Maria haar eerste echtgenoot verloor, ze vrij was om een huwelijksaanzoek van de lokale heerser te weigeren. In plaats hiervan trouwde ze met een Medemblikker, die haar in 1743 terugbracht naar Medemblik na een verblijf van twaalf jaar in Noord-Afrika. In haar memoires vertelt Maria vervolgens dat de enige keer dat ze fysiek mishandeld werd in die periode van twaalf jaar, dit door een jaloerse Spaanse vrouw gebeurde.[64]

Schattingen plaatsen weliswaar het aantal Nederlandse slaven in Noord-Afrika op enkele honderden, maar wijzen daarbij niet genoeg op de bovenstaande omstandigheden zoals behoud van religie. Om Europa verenigd te krijgen in de strijd tegen de Osmaanse Turken, werden deze marginale cijfers omgevormd tot propagandamateriaal. Een proces wat in Nederland niet echt voet aan wal kreeg met de duidelijk Turkse sentimenten van de Watergeuzen. Echter in de loop van de achttiende eeuw, toen Nederland steeds afhankelijker werd van andere Europese landen, begonnen deze verhalen ook in de Nederlandse gebieden de ronde te doen.[65] Dat deze verhalen vooral berusten op overdrijvingen, neemt echter niet weg dat er tot op heden een beeld bestaat van Noord-Afrikaanse piraten die grote aantallen Nederlanders met dwang tot de islam bekeerden en ze tot slaaf maakten. Grootschalige onderzoeken laten echter zien dat dit niet het geval was, het eerste aspect van gedwongen bekering is met het voorbeeld van Maria ter Meetelen al tegengesproken. Net als de bewering dat er grote aantallen Nederlanders aanwezig zouden zijn in de Osmaanse gebieden om als slaaf te fungeren. Dat er echter meer Nederlanders aanwezig waren in die gebieden, blijkt uit het werk van Arne Zuidhoek.[66]

Nederlandse zeelieden
Naast de aanwezige Nederlandse slaven, waren er ook zeelieden die zich vrijwillig hadden aangesloten bij de semi-onafhankelijke zeevaarders van Osmaans Noord-Afrika. Hierover hebben we het eerder ook al gehad, maar de schaal ervan zal nu aan de orde komen. Enkele vaak voorkomende namen waren Simon Simonszoon (bijgenaamd 'de Danser') en De Veenboer (zijn ware naam blijft een mysterie). Alhoewel er over de Dordrechtse Simon veel bekend is, wordt hij nog steeds onterecht bestempeld als een slaaf in Noord-Afrika. Niks is echter minder waar; Simon begon in 1606 met piraterij maar gaf in 1608 zijn onafhankelijkheid op om zich in Algiers te nestelen.[67]

Zijn faam groeide met de dag en op zijn hoogtepunt was Simon de Danser admiraal van een Osmaans-Barbarijs vloot met zestig grote schepen en ongeveer 250 zeemannen. Veel daarvan waren Turken, Engelsen en Hollanders, die zich bij Simon aansloten door zijn reputatie. Zo zijn er meer gevallen bekend met Osmaanse schepen vol met Hollandse, Nederlandse en in veel gevallen ook Engelse zeelieden. Het ging vooral om Nederlanders en Engelsen omdat deze door hun protestantse gedachtegoed, zich het meest onderdrukt voelden in hun landen van afkomst.[68] Een grove schatting van Nabil Matar houdt het op ongeveer 15.000 Engelse en Hollandse zeelieden in dienst van de Osmaans-Barbarijse vloot.[69] Meer dan de helft daarvan zou uit de Nederlanden afkomstig zijn geweest en slechts een minderheid uit Groot-Brittannië. Dit zou verklaard worden door het feit dat Nederlandse zeelieden sneller kapitein of admiraal van een vloot werden, waardoor een toestroom van Nederlandse bemanningsleden sneller op gang kwam. Er zouden namelijk meer dan 55 Nederlandse vlootaanvoerders in de Osmaans-Barbarijse wateren aanwezig zijn geweest.[70] Een aanzienlijk deel hiervan, inclusief de eerder genoemde Veenboer, zou zich in de loop der tijd bekeren tot de islam. Naast de Nederlandse zeelieden, kwam dit bekeringsverschijnsel ook nog eens vaak voor bij de Engelse bemanningsleden.[71] Een uitstekend voorbeeld dient zich voor in de Nederlandse zeevaarder uit Hoorn, genaamd De Veenboer. Alhoewel zijn Nederlandse naam nog een groot raadsel is, stond hij voor zijn vertrek uit Hoorn in 1606 al bekend als 'De Veenboer'. In 1606 vertrok hij naar de Middellandse Zee om zich aan te sluiten bij één van de semi-onafhankelijke vloten uit die tijd. Het lukte hem om zich binnen korte tijd op te werken tot kapitein en bekeerde zich in 1609 tot de islam, waarna hij bekend stond als Süleyman Reis. Dit in tegenstelling tot Simon de Danser, die weliswaar ook vlootaanvoerder werd maar zich weigerde te bekeren.[72]

Dat ook deze twee namen niet op zich staan, komt goed naar voren uit het archiefonderzoek van Arne Zuidhoek. Daarin kwamen onder andere nog de volgende namen van Nederlandse zeelieden naar voren nadat ze kapitein of admiraal van een Osmaans-Barbarijs vloot werden[73]. Zijn opsomming van Nederlandse zeevaarders die zich bij de Osmaans-Barbarijse vloot aansloten, laat duidelijk zien dat er relatief veel Nederlanders vrijwillig emigreerden naar Osmaans-Barbarije:
- Assan Trompetter
- Beyran Abdala
- Gilles Brouwens van Hoorn
- Court Brunstich
- Buffon van Amsterdam
- Jan Casten (later als bekeerling Yusuf Reis)
- Chabane Flamencı
- Evert Gerritszoon van Alkmaar
- Johan Giffar
- Gorrel van Hamburg
- Jorbijn den Dietg (later als bekeerling Hamar)
- Hasan İbrahim (zijn eerdere Nederlandse naam is nog onbekend)
- Jan Lievenszoon
- Legger Gerritszoon van Enkhuizen
- Mami Reis (zijn eerdere Nederlandse naam is nog onbekend)
- Flamenco van Antwerpen (later als bekeerling Murat)
- Van Duinkerken (later als bekeerling Mustafa)
- Thomas de Gauwdief van Harlingen (later als bekeerling Sefar Reis)
- Buffoen Jacob de Hoerewaart van Rotterdam en Alkmaar (later als bekeerling Süleyman)
- Simon Maartenszoon Stuyt
- Albert Albertsen Verius van Vlissingen
- Jacob Janszoon Waterdrincker
- Jacob Janssen Weys[74]

Deze lijst illustreert dat er weliswaar veel Nederlanders aanwezig waren in Osmaans Barbarije, maar dat het niet uitsluitend om slaven ging. Veel van deze Nederlandse zeelieden begonnen hun leven weliswaar als piraten of semi-onafhankelijke Barbarijse zeevaarders, maar werden afhankelijk van hun succes beloond door de Osmaanse sultan of een lokale gouverneur in dienst van de sultan. Hierdoor zouden vele zich na hun zeeloopbaan blijvend vestigen in Osmaans Barbarije, waardoor hun nakomelingen momenteel met duizenden aanwezig zijn en in sommige gevallen makkelijk te herkennen aan hun westerse uiterlijk. Zo komen er wel eens Noord-Afrikaanse mensen met blauwe ogen en blond haar voor.[75]

Turkse slaven
Een ander onbelicht aspect zijn de Turkse slaven die door Nederlandse kapers werden buitgemaakt en meegenomen naar Nederland. In de achttiende eeuw was het Osmaanse Rijk slechts een schim van wat het in de zestiende en zeventiende eeuw was, waardoor het een makkelijk prooi werd voor piraten op zoek naar een snelle buit. De piraten rond de wateren van de Nederlanden vormden een broeinest van talentvolle zeevaarders die hun capaciteiten gebruikten voor piraterij. Niet zeldzaam was het dat een succesvolle piraat opgemerkt werd door een Europese heerser en ingehuurd werd als kaper door ze een kaapbrief te overhandigen. Met de kaapbrief die de piraten uitgereikt werden, stonden ze nu onder bescherming van de desbetreffende vorst en moesten ze in ruil daarvoor schepen van de vijand overvallen en plunderen.[76]

Zo kon het gebeuren dat een Nederlandse kaper, in dienst van de Republiek der Nederlanden of een willekeurig andere Europese staat, een kaapbrief kreeg om schepen van de Osmaans-Barbarijse vloot te plunderen. De buit mochten ze grotendeels houden. Nu laten de Westfriese Archieven, op grond van administratie uit destijds grote havensteden Hoorn, Medemblik en Enkhuizen, zien dat op een gemiddelde succesvolle plundertocht van Nederlandse kapers na 1702 er tussen de 98 en 111 'Turkse Moren geroofd' werden.[77] Allen werden in de thuishavens van de kapers aangeboden en verkocht als slaaf, het is wellicht onnodig om te zeggen dat deze slaven niet dezelfde rechten hadden als de Nederlandse slaven in Noord-Afrika. Deze slaven belandden veelal via de W.I.C. (West-Indische Compagnie) in Suriname, terwijl weer andere slaven via de V.O.C. (Verenigde Oost-Indische Compagnie) in Indonesië terechtkwamen. Het is ook niet geheel uitgesloten dat een deel in de Nederlanden te werk werd gesteld, waarmee het goed mogelijk is dat er nakomelingen van deze slaven zijn. De archivaris van het Westfries Archief Jan de Bruin kwam zo per toeval achter zijn eigen familiestamboom, waar onder zijn voorvaderen aan zijn vaderskant er minstens één een moslimslaaf bleek te zijn. Dit is zeer typerend voor de situatie, vooral in zeegeoriënteerde gebieden zoals Westfriesland (waar havensteden zoals Hoorn, Medemblik en Enkhuizen liggen).

Als we de Nederlandse kapers en hun slavenbuit onder de loep nemen, zien we dat in de periode 1702 tot 1815 alleen al in de drie steden van Hoorn, Medemblik en Enkhuizen dat er genoeg specificaties zijn over rooftochten. Zo spreekt een specificatie uit 1722 van kapitein De Groot van 108 Turken en Moren, allen gedetailleerd gewogen en gemeten om te verkopen. Ook de verkoopprijs staat genoteerd.[78] Nu moet vermeld worden dat alle onderdanen van het Osmaanse Rijk gekenmerkt werden als 'Turken en Moren', zelfs als ze etnisch gezien Arabieren of Berbers waren. Het kwam ook vaak voor dat de geroofde bemanningsleden, wel of niet naast een niet-Turkse etniciteit, zelfs geen moslims waren.[79] Onder andere de nauwkeurigheid van de administratie maakte van Nederland een grootmacht op het gebied van slavenhandel, en zo ook makkelijker voor ons om de verschillende archieven met elkaar te vergelijken om een verificatie tot stand te brengen. De geroofde 108 Turken en Moren van De Groot, komen ook terug in de administratie van het Noorderkwartier in Enkhuizen.[80] Wellicht nog belangrijker is de vondst ervan in de Nationale Archieven; een kopie of notitie van de geroofde Turken en Moren die in Hoorn verkocht werden.[81] Met deze nauwkeurigheid in het achterhoofd kunnen we een precieze schatting maken dat er in totaal ongeveer 1000 tot 1500 Osmaanse zeevaarders geroofd zullen zijn in de periode na 1702 tot 1795. Ervan uitgaand dat er voor 1702 ook Nederlandse kapers actief waren, alsmede dezelfde redenering voor de periode na 1795, kunnen we veilig stellen dat het totaal aantal geroofde zeevaarders veel hoger ligt naarmate de periode uitgestrekt wordt. De aanwezigheid van vele Oudnederlandse briefwisselingen tussen aanwezige Nederlanders in Noord-Afrika en hun naasten in Nederland enerzijds[82], en de Osmaans geschreven briefwisselingen anderzijds[83] doet ook blijken dat de geroofde Osmanen gebruikt werden als ruilwaar om Nederlanders uit Noord-Afrika terug te krijgen. Ook andere middelen om Nederlanders terug te krijgen, werden intensief gebruikt.

Zo kreeg de Nederlandse ambassadeur Cornelis Haga een speciaal potje om de Nederlandse slaven vrij te kopen. Iets wat eigenlijk heel ironisch was, omdat de vrijgekochte slaven vervolgens voor Cornelis Haga moesten werken totdat ze de vrijkoopsom hadden terugverdiend.[84] Waar de slaven in Noord-Afrika meestal na twee jaren vrijgelaten werden, duurde het terugverdienen van hun losgeld gemiddeld zeven à acht jaar. Een situatie waarbij de slaaf, met zijn vele voorrechten in Noord-Afrika, gedwongen werd voor de Nederlandse ambassade te werken, was ook niet al te rooskleurig. Toch was deze optie niet aanwezig voor de Osmaanse gevangenen. De Osmaanse sultans weigerden stelselmatig om ambassadeurs uit te zenden, vooral omdat dit zou betekenen dat iemand anders namens het Osmaanse Rijk mocht onderhandelen.[85] Dit was voor de sultans onacceptabel; per slot van rekening was de sultan de kalief van alle islamitische onderdanen, alsmede de sultan van het Osmaanse Rijk en mocht niemand in zijn plaats onderhandelen. Dit zorgde voor problemen bij de geroofde Osmanen die in de Nederlanden verkocht werden, omdat de Osmaanse administratie dit niet heeft kunnen registeren. Hierdoor is er van de geroofde Osmaanse onderdanen vooralsnog geen spoor bewaard gebleven in de Osmaanse Archieven in İstanbul. Ook de lokale Osmaanse archieven in Tunesië, Algerije en de overige Barbarijse staten hebben er (wellicht uit trotse pan-Arabische en nationalistische motieven) geen documenten over. Er is dus een grote mogelijkheid dat deze Osmaanse slaven uiteindelijk opgenomen zijn in de samenleving van Nederland, Suriname, Antillen en Indonesië waardoor het zomaar eens zou kunnen dat er op dit moment Nederlandse mensen zijn die afstammen van deze Turkse slaven.

Zeevaarders en diplomatie
Ondanks al deze kapersverhalen blijven de Nederlands-Osmaanse betrekkingen nog redelijk, zelfs onaangetast door deze wederzijdse kapingen. De zeevaarders lijken met hun rooftochten vrijwel geen invloed te hebben op hun landen van herkomst. Zowel het Osmaanse Rijk, als de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden hielden namelijk hun bilaterale relaties volkomen intact. Dit zou te maken kunnen hebben met twee redenen.

Als eerst zou dit kunnen komen door het marginale aantal van de rooftochten, slaven en kapers. Hierdoor zou het niet als groot probleem gezien worden, zo had het Osmaanse Rijk ook geen behoefte om de gekaapte Osmaans-Barbarijse zeevaarders vrij te kopen van een leven in slavernij in Nederland. Indien het om relatief grote aantallen geweest zou zijn, dan zou dit absoluut anders zijn geweest. Het probleem van de semi-onafhankelijke zeevaarders zou daardoor niet als belangrijk genoeg gezien worden om de gehele internationale betrekkingen ervoor op het spel te zetten.

Een tweede mogelijkheid zou kunnen zijn dat beide landen hun semi-onafhankelijke zeevaarders niet tegen zich wilden hebben, waardoor ze de daden van de zeevaarders negeerden. Tenslotte waren het dezelfde zeevaarders die met een kapersbrief gebruikt konden worden tegen de vijand, iets wat erg belangrijk was in tijden van oorlog. Ook werden de meest succesvolle zeevaarders opgenomen in het officiële leger als kapiteins van de vloot, vele daarvan staan nog steeds bekend als 'helden'. Zo had de Osmaanse Barbaros Hayrettin Paşa zijn wortels aanvankelijk ook in die sector.

Welke van de twee redenen het ook moge zijn, het is duidelijk dat de slavernij en kaperij zich onafhankelijk ontwikkelden van de diplomatieke betrekkingen, vooral omdat deze Nederlandse en Osmaanse zeevaarders in feite semi-onafhankelijk waren. Het centrale gezag werd in veel gevallen alleen geaccepteerd als het de zeevaarders uitkwam; bijvoorbeeld als ze daarmee lucratieve kaapbrieven, bescherming, recrutering en promotie binnen de vloot konden krijgen. Net zo belangrijk waren de handelsverdragen tussen beide landen; het was namelijk in deze periode dat Nederland zijn 'Gouden Eeuw' beleefde.

Tot slot
Naar mijn mening zijn de ontwikkelingen van de bestuurders en hun diplomatieke relaties apart van het pad die zeevaarders bewandelen door zich met de slavenhandel bezighouden. De zeevaarders gedroegen zich namelijk als semi-onafhankelijke groepen ter zee, die vrijwel niks hadden met de diplomatieke vorderingen. Desalniettemin is er een algemeen positieve tendens te bespeuren in de betrekkingen tussen Nederland en het Osmaanse Rijk, vooral door een gemeenschappelijk vijand in de katholieke Habsburgers. Hiermee komen we terug op de stelling, zoals vermeld in de inleiding van dit hoofdstuk. Deze stelling lijkt correct te zijn; de slavernij en migratie onder leiding van de semi-onafhankelijke Nederlandse en Osmaans-Barbarijse zeevaarders ontwikkelden zich overduidelijk apart aan de diplomatieke relaties tussen de Nederlanden en het Osmaanse Rijk.

Hoofdstuk 3
De brieven van Cornelis Haga en Wijnant Keyser omtrent het schip Cooltuyn

Zoals uit de voorgaande hoofdstukken blijkt, is er geen heldere samenhang tussen de diplomatieke betrekkingen en de semi-onafhankelijke zeevaarders. Deze Nederlandse en Osmaans-Barbarijse zeevaarders gedroegen zich namelijk als semi-onafhankelijke groepen, die vrijwel niks hadden met de diplomatieke vorderingen. Hierdoor ontwikkelden de slavernij, kapingen en migratie, welke veroorzaakt werden door de semi-onafhankelijke Nederlandse en Osmaans-Barbarijse zeevaarders, zich apart van de diplomatieke relaties tussen de Nederlanden en het Osmaanse Rijk. Dit wilde echter niet zeggen dat de kapingen en slavernij geen invloed hadden op de staatsrechtelijke relaties tussen de Nederlanden en het Osmaanse Rijk. Er waren duidelijke problemen van slavernij en kapingen door Osmaans-Barbarijse zeevaarders en ook door Nederlandse schepen. Dit komt ook terug in de briefwisselingen tussen de Staten-Generaal en afgezant Cornelis Haga. In de casestudie van dit hoofdstuk zal vergeleken worden wat voor een invloed dit nu had op de internationale betrekkingen tussen beide landen. Moeten we concluderen dat Haga en Keyser wel degelijk druk uitoefende op de Osmaanse bevelhebber om de Nederlandse slaven en schepen vrij te laten, of is het juist zo dat het voor lief werd genomen zodat de internationale betrekkingen tussen beide landen niet aangetast werd? Om dit te kunnen concretiseren zal het Nederlandse schip Cooltuyn centraal staan in dit hoofdstuk en deze casestudie. De Cooltuyn is één van de weinige gevallen waar de Nederlanden er daadwerkelijk in slagen om een deel ervan terug te krijgen. Heeringa zelf vermeldt ook dat de Staten-Generaal slechts in een enkele geval moeite deed voor een gekaapt Nederlands schip. Dit had alles te maken met de druk die de Staten-Generaal ontving van edellieden om een schip (inclusief lading en bemanning) terug te krijgen. In het geval van de Cooltuyn bleek dit het geval, mede hierdoor is het een goede case.

Op 13 december 1619 ontving Cornelis Haga een resolutie van de Staten-Generaal. Daarin werd hij gelast tot het beletten van de naderende vrede tussen het Osmaanse Rijk en de Spanjaarden. Dit omdat de Spanjaarden tot die periode in oorlog waren met beide staten, waardoor ze zich niet volledig op hun strijd tegen de Nederlanders konden richten. Indien de Osmanen een vrede zouden sluiten met de Spanjaarden, konden de Spanjaarden profiteren van het wegvallen van hun zuidfront waar ze streden tegen de Osmanen. Hierdoor zou het noordfront, waar de Spanjaarden in oorlog waren met de Nederlanden, meer soldaten en aandacht krijgen. Dit zou betekenen dat de Nederlanden zich konden opmaken voor een opleving van de strijd tegen de Spanjaarden indien er inderdaad vrede zou worden gesloten tussen het Osmaanse Rijk en Spanje. In deze context ontving Haga de volgende resolutie der Staten-Generaal:

"Te scrijven aan den orateur Haga tot Constantinopolen, dat hij met alle goede debvoiren, wegen ende middelen will verhinderen, daer dat best sal dienen, dat bij den Grooten Heere egeenen vrede en werde gemaeckt met den coninck van Spaignen, [...]". [86]

Dit op zich vormde geen probleem voor Haga, die met zijn kring van invloedrijk Osmaanse staatslieden en diplomaten vrij machtige geworden was in de hoofdstad van het Osmaanse Rijk. Alhoewel de sultan alle besluiten nam, waren het in praktijk veelal twee personen waar het om te doen was. De grootvizier (veziriazam of sadrazam) gold meestal als de rechterhand van de sultan en ook als degene die zich met alle dagelijkse zaken bezig hield. Tevens had hij een grote invloed op de besluiten van de onervaren sultan, in 1619 was dat de zestienjarige Osman II (regeerperiode 1618-1622). In de afgelegen Osmaans-Barbarijse gebieden alsmede de zeezaken was de admiraal (kaptan Paşa) de praktische heerser, alhoewel hij op papier onder de grootvizier viel en dus regelmatig verantwoording diende af te leggen. In 1619 was Ali Paşa de admiraal en deze wordt door Heeringa beschreven als "een zekere Ali, die zich doer onderscheiden heeft te midden van eene omgeving, die deze eigenschap [van oorlogszuchtigheid] vrij algemeen bezat." [87]

De Cooltuyn
De situatie werd moeilijker voor Haga toen hij in dezelfde maand als zijn opdracht om de vrede tussen de Osmanen en de Spanjaarden te hinderen, vernam dat er een Nederlands schip gekaapt was door Osmaans-Barbarijse zeevaarders. Ali Paşa (in Turkse bronnen beter bekend als Çelebi Ali Paşa) had voor de Syrische kust de Cooltuyn gekaapt, een schip uit Medemblik vol met katoen. Zodra Haga dit vernam wendde hij zich tot de grootvizier, die hem vermeldde dat het schip wel binnengebracht zou worden maar dat dit niet triomfelijk zou gebeuren alszijnde een behaalde oorlogsbuit. Er waren op dat moment namelijk geen vijandigheden tussen het Osmaanse Rijk en de Nederlanden; er was vrede tussen beide landen. Haga verwachtte dat er meer in zat en dat hij meer kon bereiken door middel van diplomatie, zoals bijvoorbeeld de (gedeeltelijke) teruggave van de lading en bemanning van het schip Cooltuyn. Hierom startte hij nieuwe onderhandelingen. De admiraal echter had er geen boodschap aan en verkocht de lading. Tevens liet hij de schipper ophangen omdat er een Turkse slaaf aanwezig zou zijn geweest op het schip. Haga kon niks anders dan begrip opbrengen voor deze actie en onthield zich van verdere commentaar op het verloop van de situatie. In overleg met de grootvizier stapte admiraal Ali Paşa van zijn plan af om ook de Cooltuyn zelf te verkopen en in december 1619 werd het schip Constantinopel (het huidige İstanbul) binnengevaren. Wat Haga verraste was dat er nog vijf schepen gekaapt bleken te zijn.[88]

Haga maakte zich op voor een reeks pittige onderhandelingen om in ieder geval de ladingen en schippers van deze schepen wel te kunnen redden. Alhoewel de grootvizier veel toegankelijker bleek, werd het al snel duidelijk dat admiraal Ali Paşa een veel te moeilijke tegenpartij bleek. Maar de koppigheid en terughoudendheid van Ali Paşa speelden de boventoon in de gesprekken, de grootvizier leek echter enkele belangrijke punten van Haga te steunen. Dit veranderde plotseling toen Ali Paşa gepromoveerd werd tot grootvizier, Haga begreep dat de zaak rondom de Cooltuyn en de andere schepen hiermee voorlopig onherstelbaar was geworden. Hij moest namelijk ook hetgeen de Staten-Generaal hem had opgedragen in verband met de vrede tussen Spanje en Turkije bereiken. Met deze nieuwe, roofzuchtige en fellere grootvizier bereikte ook Haga een nieuw dieptepunt omtrent zijn vertrouwen in de Osmaans-Barbarijse gebieden.[89]

Het wantrouwen van Haga blijkt namelijk als hij de Nederlandse gezant in Algiers, Wijnant Keyser, op de hoogte wil stellen van de ontwikkelingen. Hij stelde dat hij nu 'overtuigd is van de ongehoorzaamheid van de Algerijnen'.[90] In de brieven van Haga waren 'Barbarijen' en 'Algerijnen' overigens synoniem.

Venetië en Ali Paşa
Haga doelde met zijn brief aan Keyser op de nieuwe grootvizier Ali Paşa die nu de Osmaans-Barbarijen trachtte te beschermen, ook zette Ali Paşa oude zaken weer op de agenda. Zo was hij, nog voor zijn functie als admiraal, de stadhouder van Tunis geweest en tijdens die periode hadden de Venetianen een schip gekaapt. Een schip waar Ali Paşa meer recht op had, althans zo beweerde hijzelf. Zijn klacht werd destijds echter afgewezen door de sultan omdat het schip zich bevond in de Adriatisch Zee en Venetië daar bepaalde voorrechten had. Deze waren ook vastgelegd in de capitulatiën en handelsdecreten die tussen beide staten waren afgesproken. Nu, jaren later, zinspeelde Ali Paşa op wraak en veroordeelde één van de Venetiaanse diplomaten ter dood. Vrijwel meteen werd Borisi opgehangen en werd dit de Venetiaanse vertegenwoordiger, Nani, ook in het verschiet gesteld tenzij hij schadevergoeding zou betalen.[91] Nani stuurde direct een brief naar Venetië, maar Ali Paşa had geen geduld om op het antwoord te wachten en dreigde Venetië de oorlog te verklaren. Haga intervenieerde meteen omdat een oorlog met Venetië ervoor zou kunnen zorgen dat de Osmanen het vredesproces met Spanje snel zouden afronden om zo een oorlog met twee fronten te voorkomen. Ook waren de Venetianen en de Osmanen allebei in oorlog met de Habsburgers (zowel de Spaanse tak als de Duitse), en moesten ze vooral niet tegen elkaar gaan vechten.[92] Zonder een woord over de Cooltuyn zorgde Haga ervoor dat Ali Paşa in ieder geval wachtte tot er een officieel antwoord kwam uit Venetië. Uiteindelijk liep het met een sisser af; Nani werd vervangen door een nieuwe ambassadeur en een groot deel van de schadevergoeding werd inderdaad betaald door Venetië. De interventie van Haga resulteerde ook in een dankbrief van de Venetianen aan Den Haag, welke werd doorgestuurd naar Haga.[93]

De vrede tussen de Osmanen en de Spanjaarden was weer belemmerd, maar niet zonder de nodige moeite. Haga had zich gehouden aan zijn opdracht van de Staten-Generaal, maar had een hoge prijs betaald. Door zijn inmenging in de Osmaanse gelegenheden, had hij vele vijanden gemaakt. Vrijwel allemaal uit het vechtlustige Osmaans-Barbarije, die een oorlog met Venetië juist toejuichten en al droomden van de vele rijkdommen die ze als oorlogsbuit zouden terugbrengen naar Noord-Afrika. Haga kon in Constantinopel rekenen op een brede kring van hoge functionarissen die hem zouden beschermen.[94] Hetzelfde kon echter niet gezegd worden over de Nederlandse gezant in Algiers, het hart van Osmaans-Barbarije.

Wijnant Keyser
Net als Haga spande ook Wijnant Keyser zich in om de Nederlandse schepen terug te krijgen, de Cooltuyn was er slechts één van. Maar wel één waar schadevergoeding voor gevraagd diende te worden. De inspanningen van Keyser kregen ook kritiek uit een onverwachte hoek, zoals Keyser zelf verwoordt aan de Staten-Generaal op 20 april 1620:

"[...] Ic hebbe brieven van den orateur Hagium gehadt, waervan de copije hierbeneven gaet, asmede wat hem hebbe geantwoort, waeraen mij gedrage." [95]

In die brieven zegt Haga dat Keyser het doet lijken alsof:

"[...] de vrintschap tusschen Barbariën ende onse landen gebrooken soude sijn." [96]

Hetgeen volgens Haga niet het geval was, omdat het nodig was om de Osmanen als vriend te houden. Hij schreef verder ook dat de Staten-Generaal hem weliswaar gelast had met de taak om naast de Cooltuyn, ook twee andere schepen terug te krijgen, maar dat hij hier terughoudend mee was. Haga zou moeite moeten doen voor de teruggave van de schepen Den Grooten Leeuw en Den Rooden Vorsch, die beiden in Tunis waren. Zelf zegt hij zich niets voor te stellen van het verzoek dat hij neergelegd had bij de Osmaanse bevelhebbers, maar dat hij zo wel inlichtingen kon vergaren. Keyser zou te agressief en volhoudend zijn, waardoor de taken van Haga in gevaar zouden komen. De voornaamste taak in die tijd was uiteraard het belemmeren van een Osmaans-Spaans vredesakkoord.

Tevens zijn er duidelijke waarschuwingen in de brief van Haga. Zo refereert hij meermaals aan de 'ongehoorzaamheid der Algerijnen' en raadt hij Keyser aan om gelijk zijn biezen te pakken zodat hij kan vluchten.[97] Dat Keyser toch niet vluchtte, heeft volgens Heeringa te maken met zijn financiën. Zo zou Keyser de vele zeeoorlogen in zijn voordeel laten werken door afspraken te maken met de lokale rovers. Deze namen de schepen en goederen, terwijl Keyser de mensen kreeg. Voor hun vrijlating moesten ze vervolgens een bepaald bedrag afbetalen, onder andere door te werken. Heeringa concludeert: "Dat Manrique in 1621 in zijne plaats consul wilde worden, toont m. i. aan, dat de betrekking toen winstgevend was."[98]

Haga en de slaven
Hoe winstgevend het was voor Keyser, een dergelijk last was het voor Haga om slaven vrij te kopen. Hij besteedde veel geld om slaven vrij te kopen en dit was een grote last op zijn budget. Alhoewel er gezegd kan worden dat Haga een groot deel van zijn budget moest gebruiken om zijn aanzien en contacten op peil te houden, is het toch frappant dat er een dergelijk groot verschil is. Keyser had een functie als consul die begeerd werd door velen door de geldelijke stromen, terwijl Haga meerdere malen zijn ontslag wilde aanbieden en het eigenlijk zat was, juist wegens geldtekorten. Hierin zien velen de oorzaak voor de terughoudendheid van Haga om actiever op zoek te gaan naar Nederlandse slaven, schepen en goederen in de Osmaanse gebieden. Hiernaast behoorde het vrijkopen van slaven eigenlijk niet tot het takenpakket van Haga[99], maar tot die van Nederlandse consul te Algiers en Tunis Keyser[100]. Dit zou echter niet verklaren waarom hij hetzelfde zou aanraden aan Keyser, die tenslotte bulkte van het geld en het bevrijden van gevangenen als hoofdtaak had gekregen van de Staten-Generaal[101]. Een andere mogelijke reden komt goed naar voren in de brief van Haga naar Keyser[102], waarin een ietwat geïrriteerde Haga zegt dat de vriendschap tussen Osmaans-Barbarije en de Nederlanden niet vertroebeld mag raken.[103] Het zou dus kunnen dat Haga ook terughoudend was, omdat hij met het actief opsporen van grote aantal slaven de Osmanen niet voor het hoofd wilde stoten.

Haga moest dan ook van tijd tot tijd aangespoord worden door de Staten-Generaal om meer moeite te doen voor de bevrijding van enkele gevangen Nederlanders. Vrijwel zonder uitzondering ging het hierbij om belangrijke en/of machtige families die hun bloedverwanten vrij wilden zien en daarom druk uitoefenden op de Staten-Generaal. Deze legde de last vervolgens bij Haga.[104] Zo vroeg de Staten-Generaal Haga om speciale aandacht te schenken aan Pieter van Leeuwen[105], de zoon van Susanna Evertsen[106] en de door graaf Willem Lodewijk aanbevolen Jan Alberts[107]. Het kwam ook wel eens voor dat steden druk uitoefenden om grote groepen stadsgenoten vrij te kopen. Zo wilde Rotterdam op 25 januari 1618 en nogmaals op 4 januari 1619 een groep Rotterdammers vrij hebben.[108] Het ging echter vooral om uitzonderingen.

Herwinning van de Cooltuyn
Ook de Cooltuyn was een uitzondering, want het kwam slecht een enkele maal voor dat men vanuit de Staten-Generaal een geheel schip terug zocht te krijgen. Alhoewel Haga de onderhandelingen om de Cooltuyn vrij te krijgen na het grootvizierschap van Ali Paşa niet meer zag zitten, oefende de stad Amsterdam via de Staten-Generaal een zekere druk uit om het schip en de bemanningsleden toch vrij te krijgen. Het lukte Haga uiteindelijk om zijn krediet dat hij had opgebouwd tijdens zijn interventie tussen Ali Paşa en Venetië, te gebruiken. Hoge Osmaanse functionarissen, die een oorlog met Venetië niet zagen zitten vanwege de hoge kosten, hielpen Haga maar al te graag. Zo kon Haga op 20 mei 1620 drie bemanningsleden van de Cooltuyn vrijkopen en terugsturen naar de Nederlanden. Hij gaf ze ook een brief mee, welke pas op 23 november 1620 werd ontvangen door de Staten-Generaal. De brief benadrukte het belang van Osmaanse vriendschappelijke banden en Amsterdam leek overstag te gaan. Van 8 november 1619 tot 5 november 1620 deed Amsterdam moeite voor de Cooltuyn-gevangenen in Constantinopel, maar na november 1620 leek Amsterdam het te accepteren. De brief van Haga leek gewerkt te hebben.[109]

Desondanks deed Haga mondjesmaat wel moeite om af en toe Nederlandse slaven over te nemen, deze moesten dan hun afkoopsom terugverdienen door te werken voor Haga. Op 26 december 1620 berichtte hij in een brief aan de Staten-Generaal dat hij 22 bevrijdde slaven in zijn huis had. Acht daarvan kwamen van de Cooltuyn, terwijl zes van de onlangs door de Osmaanse gouverneur van Santa Maura gezonken schip Den Gulden Arent afkomstig waren. Nog eens zes personen kwamen van het schip Ragusa, dat vlak voor de kust van Rodos gekaapt was, en waren tot voor kort in handen van de Osmaanse gouverneur van dat eiland. In geen van de gevallen werd er een officieel verzoek bij de grootvizier neergelegd, dat was tenslotte nog steeds de gevreesde Ali Paşa. Ook werd er geen schadevergoeding geëist voor het schip Den Gulden Arent. De voornaamste reden hierachter zou kunnen liggen in het niet willen verstoren van de diplomatieke relaties tussen beide landen. En ondanks dat het schip de Cooltuyn nog eenmaal terugkomt in de brieven van Haga, te weten op 21 juli 1621, lijkt het een mooi voorbeeld van hoe ondergeschikt de slavernij en kaperij werd gezien ten opzichte van de internationale betrekkingen. Ook Haga zelf was zich hiervan bewust, getuige zijn terughoudendheid en berisping van Keyser in deze periode.

De thuishaven van Cooltuyn, Medemblik, deed zoals gezegd een laatste poging om het schip terug te krijgen. Een verzoek aan de Staten-Generaal resulteerde in een brief aan Haga, die op zijn beurt weer alle hoge functionarissen en de sultan van het Osmaanse Rijk schreef om het schip vrij te krijgen. Net als zoveel andere voorbeelden, kwam het onderwerp hierna niet meer aan bod in de brieven van Haga. Wat de oorzaak hiervan is, is niet helemaal bekend. Wellicht gaf de sultan geen antwoord, wellicht vond Haga de kosten te hoog en wetend dat hij deze toch niet zo kunnen declareren hield hij het stil. Over de Cooltuyn, Den Gouden Arent en de bemanningsleden ervan, is er wel een lange discussie terug te vinden over wie moet opdraaien voor de kosten. De Staten-Generaal wijst naar de Admiraliteiten, terwijl die voorstelden dat de betrokken steden een publieke collecte zouden organiseren. Een ander voorstel kwam van de gewesten die stelden dat de bloedverwanten moesten betalen. Ondanks deze lange discussie, lijkt er niks van terechtgekomen te zijn. Heeringa meldt dan ook het volgende: "Het is mij niet gebleken, dat de Staten-Generaal eenige aandacht aan dit voorstel geschonken heeft. [...] Haga heeft de Turksche grooten aangesproken, maar bleef het werk weinig dankbaar vinden [...]".[110]

Haga meldde nog wel dat het brutale varen van de Nederlandse schepen, soms via routes die de Osmanen verboden hadden, ervoor zorgde dat het steeds moeilijker werd om op te komen voor de landslieden die daarbij gevangen genomen werden. Het verschafte de Osmaans-Barbarijse zeevaarders zo ook een voorwendsel om de Nederlandse schepen te kapen, alhoewel het ook onterecht gebruikt werd bij gekaapte Nederlandse schepen die zich aan alle regels gehouden hadden. Echter, zelfs in die gevallen kregen de Osmaans-Barbarijse zeevaarders de voordeel van de twijfel van Haga. Dat hij het er niet mee eens was, blijkt wel uit deze passage van een brief aan de Staten-Generaal, gedateerd op 3 januari 1622, aan de hand van Haga:

"Het is niet geloofelijck, hoe seer de Turcken tsamen houwen, ende wat gebaer sij maecken, eer dat men een gevangen bij haer can vinden, ende gevonden hebbende verlossen, want als geen ander uuytvlucht en weeten, soe soucken sij gemeenlijck met valsche getuychenisse te bewijsen, dat op zeeroevers ende de schepen van Malta, Sicilië, Genua off Livorno genomen sijn." [111]

Dat Haga ondanks zijn irritaties de prioriteit gaf aan de diplomatieke betrekkingen, geeft aan hoe zeer deze betrekkingen nodig waren. Haga liet de slavenhandel en kapingen voor wat ze waren en liet de diplomatie tussen beide staten verder ontwikkelen. De zeerovers van Osmaans-Barbarije zagen hierin hun kans om door te gaan met hun slavenhandel en kapingen. Iets wat, grotendeels dankzij Haga, geen invloed had op de internationale betrekkingen tussen de twee landen. Ook niet in latere jaren.[112]

Eindconclusie
Hoe was de verhouding tussen de slavernij en de opkomende internationale betrekkingen tussen de Nederlanden en het Osmaanse Rijk?

Nu we zijn aangekomen bij de eindconclusie is het belangrijk om de onderzoeksvraag en stelling te herhalen. In de inleiding stelde ik dat mijn perceptie van de internationale betrekkingen tussen de Nederlanden en het Osmaanse Rijk in de zeventiende eeuw er één was, die zich onafhankelijk ontwikkelde van de slavernij, kaperij en migratie tussen beide landen. De oorzaak hiervan lag in mijn visie in het feit dat de aspecten slavernij, kaperij en migratie beheerd werden door de zeevaarders van beide landen. Deze zeelui stelden zich zelden in dienst van de staat, maar werden in sommige gevallen wel gebruikt als bekwame en goedkope maritieme strijders. In plaats vaan soldij mochten ze dan de ladingen en bemanningen van de geroofde schepen, maar ook het schip zelf, als oorlogsbuit meenemen.

Er is vooral in de primaire bronnenmateriaal te zien hoe voorzichtig Nederlands ambassadeur Haga in Constantinopel handelde ten aanzien van de slavernij en kaperij. Haga had namelijk heel duidelijk in de gaten dat de Osmaanse sultan de Osmaans-Barbarijse zeelui niet altijd onder controle had. De zeehavens Algiers en Tunis waren de voornaamste bolwerken van de semi-onafhankelijke zeevaarders, maar ook Rodos, Spanje, Frankrijk, Italië en de Syrische kust waren dikwijls onder controle van de Osmaans-Barbarijse zeevaarders. Dat Haga veel moeite deed om deze kapers niet de diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Turkije te laten verstoren is ook duidelijk geworden in deze scriptie, voornamelijk het derde hoofdstuk. Dit verschijnsel was ook te bespeuren in de Nederlanden, waar de zeerovers door middel van een kaapbrief in dienst van de Staten-Generaal vijandelijke schepen mochten roven. Dikwijls werkten ze echter semi-onafhankelijk en sloten ze zich in veel gevallen aan bij de Osmaans-Barbarijse zeevaarders in de Middellandse Zee. Simon de Danser en De Veenboer zijn hierbij de meest bekende voorbeelden.

Hierdoor staat de stelling, zoals uiteengezet in de inleiding, naar mijn mening nog steeds fier overeind. De ontwikkelingen tussen de Osmaanse sultan en de Nederlandse Staten-Generaal staan apart van de slavernij en kaperij die beheerd werden door de zeevaarders van beide landen. Deze zeevaarders gedroegen zich overduidelijk als semi-onafhankelijke groepen ter zee, die vrijwel niks hadden met de diplomatieke vorderingen tussen de Osmaanse sultan en de Staten-Generaal. Omdat het vraagstuk van ongehoorzame en oncontroleerbare zeevaarders een probleem was in beide landen, waren beide landen bereid om ze niet een factor te laten worden in de internationale betrekkingen. Indien een Nederlands schip geroofd werd door Osmaans-Barbarijse zeevaarders in een periode dat er vrede was tussen de Osmanen en de Nederlanden, dan werd dit alsnog niet gezien als een verstoring van die vrede of de diplomatieke betrekkingen in zijn geheel. In de opkomende internationale betrekkingen werd dit vooral bewerkstelligd doordat er in de katholieke (Spaanse) Habsburgers een gemeenschappelijk vijand aanwezig was en de inspanningen van Haga, de eerste Nederlandse ambassadeur in het Osmaanse Rijk.

Ter afsluiting
400 Jaar Internationale Betrekkingen

Dat het Osmaanse Rijk de Nederlanden erkenden als een zelfstandig, onafhankelijk land nog voordat de Tachtigjarige Oorlog was afgelopen, is gebleken in de hoofdstukken hiervoor. Hiermee werd het Osmaanse Rijk het eerste land dat door internationale betrekkingen de facto de Nederlanden erkende, terwijl de diplomatieke relaties en de acceptatie van de Nederlandse ambassadeur in 1612 een de jure acceptatie inhield van de Nederlanden.

De eerste ambassadeur die de Nederlanden op verzoek van Halil Paşa uitzonden naar İstanbul was Cornelis Haga. Hiermee werd de officiële erkenning van de Republiek der Zeven Verenigde Nederland, nadat Willem van Oranje in 1566 de Nederlandse Opstand had uitgeroepen, een feit. Na de eerdere brief van Sultan Süleyman, in hetzelfde jaar als Willem van Oranje de Republiek uitriep, was dit een tweede primeur voor de zowel de Osmanen als de Republiek. Door de brief van Sultan Süleyman en de delegaties van Willem van Oranje (in respectievelijk 1568 en 1574) die ontvangen werden door İstanbul, had het Osmaanse Rijk de facto de Republiek der Zeven Nederlanden erkend als zodanig. Met de installatie van Cornelis Haga als ambassadeur in 1612, en als permanente ambassadeur in 1614, werd dit ook juridisch, politiek en diplomatiek bezegeld. Zodoende had de Republiek der Zeven Verenigde Nederland binnen het Osmaanse Rijk precies dezelfde status als Frankrijk, Venetië en Groot-Brittannië; inclusief alle voorrechten, privileges, handelsdecreten en capitulatiën die de drie andere ambassadeurs in het Osmaanse Rijk ook hadden. Ook in onderhandelingen werden de Nederlanden voortaan als volwaardige deelnemers aan het internationale verkeer behandeld, nog los van de eerdergenoemde privileges die de Republiek kreeg. De komst van Cornelis Haga werd hiermee definitief een mijlpaal in de historische betrekkingen tussen beide landen. In Turkije wordt altijd met trots gemeld dat de Osmanen de primeur hadden qua erkennen van Nederland als een soeverein staat, nog voordat de Vrede van Westfalen in 1648 werd ondertekend. Maar ook vanuit Nederland zal de aanstelling van Cornelis Haga in 1612 ruim aandacht krijgen in 2012 in het teken van de vierhonderdjarige betrekkingen.[113]

De ontwikkeling van deze primeur was er één met vallen en opstaan, zoals de voorgaande hoofdstukken hebben laten zien. De belangrijkste aspecten vanaf 1612 hebben hierbij de ronde gedaan. De aanvankelijke toenadering van beide kanten was een moeizaam proces van aftasten, maar resulteerde in de steun van de Osmaanse Turken aan de Nederlandse Watergeuzen in hun strijd tegen de Spaanse Habsburgers. Deze steun is tot op heden nog te vinden in vele attributen, zoals de Vergaderzaal van de Staten-Generaal van Holland. Destijds, in de zestiende en zeventiende eeuw, was dit het hoogste orgaan van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Thans wordt het gebruikt als de Vergaderzaal van de Eerste Kamer. Maar ook de vele schilderijen met Nederlandse en Turkse vlaggen geven de start van een vriendschappelijke en broederlijke diplomatie aan tussen de beide landen. Dat de nare ervaringen van de slavernij dit niet hebben geschaad, geeft ook al aan hoe sterk deze banden gevormd waren in de beginjaren vanaf 1612.

De toezeggingen, decreten en officiële verdragen tussen het Osmaanse Rijk en de Nederlanden deden de eerdere toenaderingen goed. Het vormde een goed fundament van waaruit de Nederlanden, tezamen met de enige andere ambassadeurs binnen de Osmaanse grenzen, hun eigen belangen konden verdedigen. Alhoewel de overige vertegenwoordigers van Frankrijk, Venetië en Groot-Brittannië economische grootmachten waren, waren de Nederlanden nog in strijd met de Spaanse Habsburgers. Dit is een belangrijk keerpunt in de betrekkingen tussen de Nederlanden en de Osmaanse Turken. Een keerpunt wat koningin Beatrix ook altijd benadrukt in haar contacten met Turkije. De officiële erkenning van de Nederlanden zou namelijk pas met de Vrede van Westfalen komen in 1648, dit was echter geen belemmering voor de Osmanen. Uiteraard speelde het aspect van een gezamenlijk vijand, in deze periode de katholieke Spaanse Habsburgers, een grote rol hierin. Beatrix zei hierover het volgende:

"De strijd toen, tegen de gemeenschappelijke vijand, de Spaanse Habsburgers, maakte ons al vroeg tot lot- en bondgenoten. De leider van de Nederlandse opstandelingen, Willem van Oranje, zocht contact met de heerser van het Ottomaanse Rijk, dat toen tot de grootste onder de grote mogendheden van Europa behoorde. Zijn aanbod tot samenwerking vond een gunstig onthaal en zo ontstonden bijna vier eeuwen geleden de diplomatieke betrekkingen tussen de jonge Republiek en de Verheven Porte. In al die eeuwen zijn deze betrekkingen nooit onderbroken geweest door oorlog, een welhaast uniek feit in de geschiedenis van ons zo vaak door conflicten verscheurde continent."[114]

Het is een periode wat veel te weinig aandacht krijgt in de Nederlandse historiografie, deze periode van de vaderlandse geschiedenis zou een veel groter belang moeten hebben. De Beeldenstorm (1566), de Nederlandse Opstand (1568) en de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) zouden sowieso meer aandacht moeten krijgen, maar vooral de benoeming van Cornelis Haga als ambassadeur in İstanbul hoort ook thuis op basisscholen en middelbare scholen als deel van programma. Deze belangrijke fase heeft namelijk ook zijn invloeden gehad op de internationale betrekkingen tussen Turkije en Nederland, lang na 1612.

Zo kwam het Osmaanse Rijk met de Balkanoorlogen (1911-1913), Eerste Wereldoorlog (1914-1918) en Turkse Onafhankelijkheidsstrijd (1919-1922) in een soortgelijke situatie als de Nederlanden in 1566. Het Osmaanse Rijk werd van de kaart geveegd, maar onder leiding van Mustafa Kemal Atatürk ontstond er een nationale strijd waardoor in 1923 de Republiek Turkije werd uitgeroepen. Wellicht uit historische verplichtinggevoelens was het toen de Nederlandse koningin Wilhelmina die als één van de eerste vorsten de betrekkingen met Turkije preserveerde door de Nederlandse ambassadeur van het Osmaanse Rijk meteen ten faveure van de Republiek Turkije aan te stellen. Een hoogstpersoonlijke felicitatie aan Atatürk omwille van zijn successen, is ook de geschiedenis ingegaan als symbool van de vriendschapsband tussen Turkije en Nederland[115]. Deze briefwisseling tussen Atatürk en Wilhelmina deed het spreekwoord 'History Repeats' eer aan. Het was een moderne reconstructie van de steun en hulp die de Watergeuzen van de Osmanen kregen na de Nederlandse onafhankelijkheid, alleen was het ditmaal andersom. Zodoende lijkt de cirkel van 400 jaar internationale betrekkingen, net als met het roven van elkanders bemanning, geheel rond te zijn.

Bronnenlijst

Primair bronmateriaal:
1. Nationaal Archief, Admiraliteit Administratie in het Noorderkwartier (1589-1795)
2. Noorderkwartier (1589-1795)
3. Westfries Archief, C. J. Gonnet - dossier VROA 1892
4. Westfries Archief, Medemblik Documentenbundel 0715
5. Westfries Archief, Oudarchief der stad Hoorn (1356-1815)

Archieven:
1. Nationaal Archief
Prins Willem Alexanderhof 20
2595 BE te Den Haag
2. Westfries Archief
Blauwe Berg 5c
1625 UT te Hoorn

Websites:
1. Ministerie van Buitenlandse Zaken - Onderzoeksrapporten http://www.mfa.nl:8000/ddi-onderzoek2/N_frame.html
http://www.mfa.nl:8000/ddi-onderzoek2/N_frame.html
2. Washington Institute for Near East Policy / Turkey Program
http://www.washingtoninstitute.org/templateI02.php?SID=12&newActiveSubNav=Turkey&activeSubNavLink=templateI02.php?SID=12&newActiveNav=researchAreas
3. Center for Strategic Research - government
http://www.sam.gov.tr/about.php
4. History Foundation of Turkey
http://www.tarihvakfi.org.tr/english/default.asp
5. Foreign Policy Institute of Turkey
http://www.foreignpolicy.org.tr/
6. Center for Eurasian Strategic Studies
http://www.asam.org.tr/tr/index.asp
7. European Union - Turkey Commission
http://ec.europa.eu/enlargement/candidate-countries/turkey/key_documents_en.htm
8. The Middle East Strategy at Harvard University (part of the Olin Institute: Weatherhead Center for International Affairs)
http://blogs.law.harvard.edu/mesh/
9. The Liechtenstein Institute on Self-Determination at Princeton University
http://www.princeton.edu/~lisd/index.html

Bibliografie

  1. Abdullah, Kadızade - 1612’de Osmanlı Devleti İle Hollanda Cumhuriyeti Arasında Yapılan Kapitülasyon Andlaşmasının Sadeleştirilmiş metni (Het herziene verdrag van de overeengekomen capitulatie tussen de Republiek der Nederlanden en het Osmaanse Rijk in 1612), Akademi Maandblad, volume 4 (İstanbul 2000)
  2. van Amersfoort, Jacobus (e.a.), Liever Turks dan Paaps? De visies van Johannes Coccejus, Gisbertus Voetius en Adrianus Relandus op de Islam (Zoetermeer 1997)
  3. Bakker, René (e.a.) - Geschiedenis van Turkije (Amsterdam 1997)
  4. Bayrak, Mehmet Orhan - Türk İmparatorlukları Tarihi (Geschiedenis van de Turkse Rijken; İstanbul 2002)
  5. van den Broek, Laura - Christenslaven; de slavernij-ervaringen van Cornelis Stout in Algiers (1678-1680) en Maria ter Meetelen in Marokko (1731-1743) (Walburg 2006)
  6. Brotton, Jerry - The Renaissance Bazaar: From the Silk Road to Michelangelo (Oxford 2002)
  7. Brotton, Jerry - Why we must thank the Turks, not Drake, for defeating the Armada (The Guardian 2004)
  8. Bulut, Mehmet - The Dutch Merchants and their activities between the Atlantic and Levant during the mercantilist ages (Başkent University Ankara 2006)
  9. Can-Engin, Hatice (red.) - De positie van Turken in Nederland (Utrecht 2004)
  10. Cleveland, William - A History of the Modern Middle East (Colorado 1994)
  11. Clissold, Stephen - The barbary slaves (Londen 1977)
  12. Colley, Linda - Captives (New York 2002)
  13. Compier, Abdel H. - Nederlandse bekeerlingen tot de islam in de 16de en 17de eeuw, in: Spiritual Change (Amsterdam, november 2008)
  14. Compier, Abdel H. - Ottomaanse Sultans helpen een handje, Al-islaam Kwartaalblad (september-oktober 2007)
  15. Erdbrink, G.R. Bosscha - At The Treshold Of Felicity. Ottoman-Dutch relations during the embassy of Cornelis Calkoen at the Sublime Porte, 1726-1744 (Ankara 1975)
  16. Eroğlu, Haldun - Osmanlılar. Yönetim ve Strateji (De Osmanen. Bestuur en strategie; İstanbul 2007)
  17. Finkel, Caroline - De droom van Osman. Geschiedenis van het Ottomaanse Rijk 1300-1923 (Amsterdam 2008)
  18. Freely, John - De geschiedenis van İstanbul (Amsterdam-Olympus 2008)
  19. Fruytiers, Jan - Corte beschrijuinghe van de strenghe belegheringhe ende wonderbaerlijcke verlossinghe der stadt Leyden in Hollandt (Delft 1577)
  20. Gibbon, Edward - The History of the Decline and Fall of the Roman Empire, 6 delen (Londen 1776-1788)
  21. Groenveld, Simon - De kogel door de kerk? De opstand in de Nederlanden en de rol van de Unie van Utrecht, 1559-1609 (Walburg 1979)
  22. de Groot, Alexander - Nederland en Turkije. Zeshonderd jaar politieke, economische en culturele contacten (Leiden 1986)
  23. de Groot, Alexander - The Ottoman Empire and the Dutch Republic: a history of the earliest diplomatic relations, 1610-1630 (Leiden/İstanbul 1978)
  24. Heeringa, Klaas (e.a.) - Bronnen tot de geschiedenis van den Levantschen handel, 1590-1660, 2 delen (Den Haag 1910)
  25. Heirman, Mark - Oosterse Dagen, Arabische Nachten. Politiek & Religie in de Geschiedenis van de Islam (Antwerpen 2000)
  26. Huntington, Samuel P. - The Clash of Civilisations (Londen 2002)
  27. Huygens, Charlotte (e.a.) - İstanbul. De Stad en de Sultan (Amsterdam 2006)
  28. Ibarra, Miguel A. De Bunes - Yavuz Sultan Selim ve Kanuni Sultan Süleyman Devirlerinde İspanya ve Osmanlı İmparatorlukları Arasında Deniz Savaşları (Zeeveldslagen tussen het Spaanse en Osmaanse Rijk in de periode van Yavuz Sultan Selim en Kanuni Sultan Süleyman; Ankara 1999)
  29. İnalcık, Halil - Turkey and Europe: A Historical Perspective (Bilkent University Ankara 2006)
  30. İnalcık, Halil - Turkey and Europe in History (İstanbul 2006)
  31. Isom-Verharen, Christine - The Ottoman interest in the protestant challenge to the power of Charles V (Turcica, 28, 1996, p. 299-318)
  32. Israel, Jonathan - De Republiek, 1477-1806 (Franeker 2001)
  33. Kinross, Lord - The Ottoman Centuries (New York 2002)
  34. van Kooten, Gijsbert (ed.) - Kramers’ Groot Woordenboek Nederlands, 2 delen (Amsterdam/Brussel 1981)
  35. Koppenol, Johan - Het Leids ontzet: 3 oktober 1574 door de ogen van tijdgenoten (Amsterdam 2002)
  36. Kuyper, Abraham - Om de Oude Wereldzee (Amsterdam 1907)
  37. Lapidus, İra M. - A History of Islamic Societies (Cambridge 2002)
  38. Lewis, Bernard - Europe and Islam (Oxford University 1990)
  39. Lewis, Bernard - Het Midden Oosten. 2000 Jaar Culturele en Politieke Geschiedenis (Amsterdam 2002)
  40. Lewis, Bernard - Islam and the West (Oxford 2003)
  41. Lewis, Bernard - Islam in History. Ideas, People, and Events in the Middle East (Illinois 2002)
  42. Lewis, Bernard - İstanbul en de wereld van het Ottomaanse Rijk (Amsterdam 1992)
  43. Lewis, Raphaela - Everyday Life in Ottoman Turkey (Londen 1971)
  44. Lutz, Jessica - Gezichten van İstanbul. Verhalen over een stad tussen twee continenten (Den Haag 2008)
  45. Mansfield, Peter - A History of the Middle East (Middlesex 1991)
  46. Matar, Nabil - Islam in Britain 1558-1685 (New York 2004)
  47. Matar, Nabil - Turks, Moors & Englishmen (New York 2000)
  48. Matuz, Josef - Das Osmanische Reich (Darmstadt 1985)
  49. McCarthy, Justin - The Ottoman Turks (New York 1997)
  50. Ocaklı, Şenol - Het Turks-Nederlands Vriendschapsbeeld in Documenten (Hoorn 2003)
  51. Ortaylı, İlber - İmparatorluğun En Uzun Yüzyılı (De langste eeuw van het rijk; İstanbul 2006)
  52. Ortaylı, İlber - Ottoman Studies (İstanbul 2007)
  53. Özal, Turgut - Turkey in Europe and Europe in Turkey (High Wycombe 1991)
  54. Öztuna, Yılmaz - Büyük Türkiye Tarihi, 14 cilt (De grote geschiedenis van Turkije, 14 delen; İstanbul 1983)
  55. Öztuna, Yılmaz - Devletler ve Hânedanlar, 5 cilt (Staten en leiders, 5 delen; Ankara 2005)
  56. Özükan, Bülent (e.a.), Osmanlı Tarihi, 4 cilt (Osmaanse Geschiedenis, 4 delen; İstanbul 2003)
  57. Palabıyık, Mustafa S. - Contributions of the Ottoman Empire to the construction of Modern Europe (METU 2005)
  58. Parker, Geoffrey - Spain and the Netherlands 1559-1659 (Glasgow 1979)
  59. Pitcher, Donald Edgar - An Historical Geography of the Ottoman Empire (Leiden 1972)
  60. Pope, Hugh & Nicole - Turkey Unveiled. A History of Modern Turkey (New York 2004)
  61. Runciman, Steven - The Fall of Constantinople: 1453 (Londen 1965)
  62. Said, Edward - Orientalism (Londen 2003)
  63. Sakaoğlu, Necdet - Bu Mülkün Sultanları. 36 Osmanlı Padişahı (De Sultans des Land. 36 Osmaanse sultans; İstanbul 2007)
  64. Schutte, Otto - Repertorium der Nederlandse vertegenwoordigers, residerende in het buitenland 1584-1810 (Den Haag 1976)
  65. Şeyban, Lütfi - Mudejares & Sefarades: Endülüslü müslüman ve yahudilerin Osmanlı'ya Göçleri (Mudejares & Sefarades: de migratie van Andalusische moslims en joden naar het Osmaanse Rijk; İstanbul 2007)
  66. Theunissen, Hans (e.a.) - Topkapı en Turkomanie. Turks-Nederlandse ontmoetingen sinds 1600 (Amsterdam 1990)
  67. Vitkus, Daniel J. - Piracy, slavery, and redemption. Barbary captivity narratives from early modern England (New York - Chichester 2001)
  68. Werner, Ernst - Büyük Bir Devletin Doğuşu (De geboorte van een grootmacht; İstanbul 1986)
  69. Yapp, Malcolm E. - A History of the Near East. The Making of the Modern Near East (New York 1987)
  70. Yavuz, Kemal (e.a.) - Âşık Paşazâde Osmanoğulları Tarihi (Âşık Paşazâde’s Geschiedenis van Osman en zijn zoons; İstanbul 2007)
  71. Zuidhoek, Arne - Christenen voor Allah. Nederlanders onder Barbarijse Zeerovers  (Soesterberg 2008)
  72. Zuidhoek, Arne - Zeerovers van de Gouden Eeuw (Bussum 1977)
  73. Zürcher, Erik Jan - Een geschiedenis van het moderne Turkije (Nijmegen 1995)



Armand Sağ

28 juli 2009

© Armand Sağ 2009

[1] Gijsbert van Kooten (ed.), Kramers' Groot Woordenboek Nederlands deel 2 van 2 (Amsterdam / Brussel 1981) p. 1010

[2] Samuel Huntington, The Clash of Civilisations (Londen 2002)

[3] Edward Gibbon, The History of the Decline and Fall of the Roman Empire, 6 delen (Londen 1776-1788)

[4] Edward Said, Orientalism (Londen 2003)

[5] Bernard Lewis, Islam and the West (Oxford 1993)

[6] Abraham Kuyper, Om de Oude Wereldzee (Amsterdam 1907)

[7] Alexander de Groot, Nederland en Turkije. Zeshonderd jaar politieke, economische en culturele contacten (Leiden 1986) p. 212

[8] Arne Zuidhoek, Christenen voor Allah. Nederlanders onder Barbarijse Zeerovers (Soesterberg 2008)

[9] Nabil Matar, Turks, Moors and Englishmen (New York 2000)

[10] Daniel J. Vitkus, Piracy, slavery, and redemption. Barbary captivity narratives from early modern England (New York 2001)

[11] Laura van den Broek studeerde Historische Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam en verwerkte het verhaal van Maria in haar doctoraalscriptie, dat als boek is uitgegeven door Walburg in 2006.

[12] Arne Zuidhoek, Christenen voor Allah. Nederlanders onder Barbarijse Zeerovers (Soesterberg 2008)

[13] René Bakker (e.a.), Geschiedenis van Turkije (Amsterdam 1997) p. 71

[14] Jonathan Israel, De Republiek, 1477-1806 (Franeker 2001)

[15] Alexander de Groot, Nederland en Turkije. Zeshonderd jaar politieke, economische en culturele contacten (Leiden 1986)

[16] Westfries Archief, Admiraliteit Noorderkwartier (1589-1795), jaarbundel 1722.

[17] Uit 'De wonderbaarlijke en merkwaardige gevallen van een twaalfjarige slavernij van een vrouwspersoon genaamd Maria ter Meetelen, woonachtig te Medemblik' (Hoorn 1748). Het origineel is te vinden in het Nationaal Archief, Admiraliteit Administratie in het Noorderkwartier (1589-1795)

[18] Volgens sommige historici (zoals dr. David Onnekink van de Universiteit Utrecht) betekent de leus 'Liever Turks dan Paaps' dat de papen volgens de protestanten nog erger waren dan de Turken, maar dit sluit uiteraard niet uit dat er toenadering gezocht werd door de Nederlanden.

[19] Jessica Lutz, Gezichten van İstanbul. Verhalen over een stad tussen twee continenten (Den Haag 2008) p. 147-153.

[20] Hagenpreken waren openluchtpreken van protestanten, mede omdat de kerk in handen van de rooms-katholieken was. Na een hagenpreek in 1566 ontstond er onder de luisteraars een woedende menigte die de kerken bestormde, hiermee begon de maandenlang durende Beeldenstorm.

[21] Jan Fruytiers, Corte beschrijuinghe van de strenghe belegheringhe ende wonderbaerlijcke verlossinghe der stadt Leyden in Hollandt (Delft, 1577), folio 18 recto

[22] Johan Koppenol, Het Leids ontzet: 3 oktober 1574 door de ogen van tijdgenoten (Amsterdam 2002) p. 96

[23] De Gregoriaans-Armeense Kerk werd in 1453 gesticht in İstanbul, de hoofdstad van de Osmanen, door de Turkse Fatih Sultan Mehmet om de Armeniërs te redden van gedwongen bekering tot het katholicisme. Dit nadat Armeniërs eerder massaal gevlucht waren van het Byzantijnse Rijk naar het Osmaanse Rijk.

[24] Simon Groenveld, De kogel door de kerk? De opstand in de Nederlanden en de rol van de Unie van Utrecht, 1559-1609 (Walburg 1979) p. 86

[25] Zo schetst ook hoogleraar in Nederlandse Geschiedenis Simon Groenveld de situatie in zijn boek 'De kogel door de kerk?'

[26] Johan Koppenol, Het Leids ontzet: 3 oktober 1574 door de ogen van tijdgenoten (Amsterdam 2002) p. 92-118

[27] Jacobus van Amersfoort (e.a.), Liever Turks dan Paaps? De visies van Johannes Coccejus, Gisbertus Voetius en Adrianus Relandus op de Islam (Zoetermeer 1997) p. 14

[28] Lord Kinross, The Ottoman Centuries (New York 2002) p. 273-277

[29] Yılmaz Öztuna, Büyük Türkiye Tarihi, cilt 4/14 - De grote geschiedenis van Turkije; deel 4 van 14 (İstanbul 1983) p. 343-357

[30] Bülent Özükan (e.a.), Osmanlı Tarihi, cilt 2/4 - Osmaanse Geschiedenis; deel 2 van 4 (İstanbul 2003) p. 56-58

[31] Arne Zuidhoek, Christenen voor Allah. Nederlanders onder Barbarijse Zeerovers (Soesterberg 2008) p. 28-30

[32] Arne Zuidhoek, Christenen voor Allah. Nederlanders onder Barbarijse Zeerovers (Soesterberg 2008) p. 21-23

[33] Nabil Matar, Islam in Britain 1558-1685 (New York 2004) p. 58-63

[34] Steven Runciman, The Fall of Constantinople: 1453 (Londen 1965) p. 121

[35] Nabil Matar, Turks, Moors & Englishmen (New York 2000) p. 62-67

[36] Abdel H. Compier, Ottomaanse Sultans helpen een handje, Al-islaam (september-oktober 2007) p. 24

[37] Geoffrey Parker, Spain and the Netherlands 1559-1659 (Glasgow 1979) p. 67

[38] Geoffrey Parker, Spain and the Netherlands 1559-1659 (Glasgow 1979) p. 67-70

[39] Geoffrey Parker, Spain and the Netherlands 1559-1659 (Glasgow 1979) p. 67

[40] Jerry Brotton, The Renaissance Bazaar: From the Silk Road to Michelangelo (Oxford 2002) p. 124

[41] Şenol Ocaklı, Het Turks-Nederlands Vriendschapsbeeld in Documenten (Hoorn 2003) p. 105-110

[42] Alexander de Groot, The Ottoman Empire and the Dutch Republic; a History of the Earliest Diplomatic Relations 1610-1630 (Leiden/İstanbul 1978) p. 84-85

[43] Jerry Brotton, Why we must thank the Turks, not Drake, for defeating the Armada (The Guardian 2004)

[44] Lütfi Şeyban, Mudejares & Sefarades: Endülüslü müslüman ve yahudilerin Osmanlı'ya Göçleri (Mudejares & Sefarades: de migratie van Andalusische moslims en joden naar het Osmaanse Rijk; İstanbul 2007) p. 4-29

[45] Miguel A. De Bunes Ibarra, Yavuz Sultan Selim ve Kanuni Sultan Süleyman Devirlerinde İspanya ve Osmanlı İmparatorlukları Arasında Deniz Savaşları (Zeeveldslagen tussen het Spaanse en Osmaanse Rijk in de periode van Yavuz Sultan Selim en Kanuni Sultan Süleyman; Ankara 1999) p. 599-601

[46] Alexander de Groot, The Ottoman Empire and the Dutch Republic; a History of the Earliest Diplomatic Relations 1610-1630 (Leiden/İstanbul 1978) p. 106-111

[47] Idem.

[48] Arne Zuidhoek, Zeerovers van de Gouden Eeuw (Bussum 1977) p. 1

[49] Şenol Ocaklı, Het Turks-Nederlands Vriendschapsbeeld in Documenten (Hoorn 2003) p. 109-113

[50] Idem 105-110

[51] Geoffrey Parker, Spain and the Netherlands 1559-1659 (Glasgow 1979) p. 67

[52] Jessica Lutz, Gezichten van İstanbul. Verhalen over een stad tussen twee continenten (Den Haag 2008) p. 147-153

[53] Alexander de Groot, The Ottoman Empire and the Dutch Republic; a History of the Earliest Diplomatic Relations 1610-1630 (Leiden/İstanbul 1978) p. 233-246

[54] Kadızade Abdullah, 1612'de Osmanlı Devleti İle Hollanda Cumhuriyeti Arasında Yapılan Kapitülasyon Andlaşmasının Sadeleştirilmiş metni (Het herziene verdrag van de overeengekomen capitulatie tussen de Republiek der Nederlanden en het Osmaanse Rijk in 1612), Akademi Maandblad, volume 4 (İstanbul 2000) p. 31-46

[55] Notitie gedateerd op 30 juni 1612. Gepubliceerd door Kadızade Abdullah in Akademi Maandblad, volume 4 (İstanbul 2000) p. 31-46

[56] Jessica Lutz, Gezichten van İstanbul. Verhalen over een stad tussen twee continenten (Den Haag 2008) p. 147-153

[57] In 1604 kreeg een Nederlands gezant in Engeland de titel 'ambassadeur' maar dit werd niet geaccepteerd door de Engelse koning Jacobus I. Hij weigerde hem zelfs als zodanig te ontvangen. Ook na het Twaalfjarig Bestand (een wapenstilstand van 1609 tot 1621), waarna de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden zich als een feitelijk erkende onafhankelijke mogendheid begon te gedragen, veranderde de houding van Engeland en ook Frankrijk niet. Zo ontving de Franse koning Hendrik IV weliswaar een Nederlandse Staatsambassadeur in 1610, maar behandelde de Republiek als staat van lagere rang; vergelijkbaar met een vazal. Meer hierover in het proefschrift 'De eer en hoogheid van de staat' van Jan Heringa (1961) op pagina 526-534.

[58] Hans Theunissen (e.a.), Topkapı en Turkomanie. Turks-Nederlandse ontmoetingen sinds 1600 (Amsterdam 1990) p. 69-71

[59] Laura van den Broek (e.a.), Christenslaven; de slavernij-ervaringen van Cornelis Stout in Algiers (1678-1680) en Maria ter Meetelen in Marokko (1731-1743) (Walburg 2006) p. 33-36

[60] Westfries Archief, C.J. Gonnet - VROA 1892

[61] Stephen Clissold, The barbary slaves (Londen 1977) p. 12-14

[62] Laura van den Broek (e.a.), Christenslaven; de slavernij-ervaringen van Cornelis Stout in Algiers (1678-1680) en Maria ter Meetelen in Marokko (1731-1743) (Walburg 2006) p. 7

[63] Linda Colley, Captives (New York 2002) p. 76

[64] Maria ter Meetelen, Wonderbaarlyke En Merkwaardige Gevallen Van een Vroufperfoon Genaemt Maria ter Meetelen, Woonagtig tot Medenblik tot Hoorn (Nieuwe-Berg 1748) p. 83-91

[65] Hans Theunissen (e.a.), Topkapı en Turkomanie. Turks-Nederlandse ontmoetingen sinds 1600 (Amsterdam 1990) p. 38-41

[66] Arne Zuidhoek, Zeerovers van de Gouden Eeuw (Bussum 1977) p. 51

[67] Idem.

[68] Daniel J. Vitkus, Piracy, slavery, and redemption. Barbary captivity narratives from early modern England (New York - Chichester 2001) p. 67

[69] Nabil Matar, Turks, Moors and Englishmen (New York 2000) p. 146

[70] Arne Zuidhoek, Christenen voor Allah. Nederlanders onder Barbarijse Zeerovers (Soesterberg 2008) p. 159

[71] Nabil Matar, Islam in Britain 1558-1685 (New York 2004) p. 121-124

[72] Arne Zuidhoek, Nederlandse Zeerovers uit de Gouden Eeuw (Bussum 1977) p. 58-59

[73] Arne Zuidhoek, Nederlandse Zeerovers uit de Gouden Eeuw (Bussum 1977) p. 160

[74] Arne Zuidhoek, Nederlandse Zeerovers uit de Gouden Eeuw (Bussum 1977) p. 160

[75] Abdul H. Compier, Nederlandse bekeerlingen tot de islam in de 16de en 17de eeuw, in Spiritual Change (Amsterdam, november 2008)

[76] Bulut, Mehmet, The Dutch Merchants and their activities between the Atlantic and Levant during the mercantilist ages (Başkent University Ankara 2006)

[77] Westfries Archief, Admiraliteit Noorderkwartier (1589-1795), jaarbundel 1722

[78] Westfries Archief, Oudarchief der stad Hoorn (1356-1815), jaarbunder 1722

[79] Nabil Matar, Turks, Moors and Englishmen (New York 2000) p. 87-88

[80] Westfries Archief, Admiraliteit Noorderkwartier (1589-1795), jaarbundel 1722

[81] Nationaal Archief, Admiraliteit Administratie in het Noorderkwartier (1589-1795), dossier 1722

[82] Westfries Archief, Medemblik Documentenbundel 0715

[83] Westfries Archief, C. J. Gonnet - dossier VROA 1892

[84] Klaas Heeringa, Bronnen tot de geschiedenis van den Levantschen handel, 1590-1660, deel 1 van 2 (Den Haag 1910) p. 166

[85] Mark Heirman, Oosterse Dagen, Arabische Nachten. Politiek & Religie in de Geschiedenis van de Islam (Antwerpen 2000) p. 100-102

[86] Resolutie SG 13/12/1619, in: Klaas Heeringa, Bronnen tot de geschiedenis van den Levantschen handel, 1590-1660, deel 1 van 2 (Den Haag 1910) p. 341.

[87] Klaas Heeringa, Bronnen tot de geschiedenis van den Levantschen handel, 1590-1660, deel 1 van 2 (Den Haag 1910) p. 342.

[88] Brieven van Haga aan de Staten-Generaal, gedateerd op 25 november en 9 december 1619, in: Klaas Heeringa, Bronnen tot de geschiedenis van den Levantschen handel, 1590-1660, deel 1 van 2 (Den Haag 1910) p. 342.

[89] Brieven van Haga aan de Staten-Generaal, gedateerd op 23 december 1619 en 7 januari 1620, in: idem p. 342

[90] Rijksarchief (R.A.) - Staten-Generaal (S.G.) 7077.

[91] Klaas Heeringa, Bronnen tot de geschiedenis van den Levantschen handel, 1590-1660, deel 1 van 2 (Den Haag 1910) p. 343.

[92] Idem.

[93] Brief van de Staten-Generaal aan Haga, gedateerd op 1 april 1620, in: idem.

[94] Brieven van Haga aan de Staten-Generaal, gedateerd op 19 en 22 mei 1620, in: idem.

[95] Brief van Keyser aan de Staten-Generaal, gedateerd op 20 april 1620, in: Klaas Heeringa, Bronnen tot de geschiedenis van den Levantschen handel, 1590-1660, deel 2 van 2 (Den Haag 1910) p. 831.

[96] Klaas Heeringa, Bronnen tot de geschiedenis van den Levantschen handel, 1590-1660, deel 2 van 2 (Den Haag 1910) p. 831.

[97] Idem.

[98] Idem p. 834.

[99] Otto Schutte, Repertorium der Nederlandse vertegenwoordigers, residerende in het buitenland 1584-1810 (Den Haag 1976) p. 302-306.

[100] Idem p. 368-369.

[101] Resolutie SG 23/04/1616, in: Otto Schutte, Repertorium der Nederlandse vertegenwoordigers, residerende in het buitenland 1584-1810 (Den Haag 1976) p. 368-369.

[102] Deze werd naar de Staten-Generaal gestuurd op 20 april 1620 en nogmaals op 1 mei 1620, in: Klaas Heeringa, Bronnen tot de geschiedenis van den Levantschen handel, 1590-1660, deel 2 van 2 (Den Haag 1910) p. 831.

[103] Rijksarchief (R. A.) - Staten-Generaal (S. G.) 7077.

[104] Klaas Heeringa, Bronnen tot de geschiedenis van den Levantschen handel, 1590-1660, deel 1 van 2 (Den Haag 1910) p. 351.

[105] Brief aan Haga van de Staten-Generaal, gedateerd op 28 juli 1618, in: Klaas Heeringa, Bronnen tot de geschiedenis van den Levantschen handel, 1590-1660, deel 1 van 2 (Den Haag 1910) p. 351

[106] Brief van de Staten-Generaal aan Haga, gedateerd op 31 december 1618, in: idem.

[107] Brief van Haga aan de Staten-Generaal waarin staat dat hij tevergeefs moeite heeft gedaan voor Alberts, gedateerd op 24 maart 1618, in: Klaas Heeringa, Bronnen tot de geschiedenis van den Levantschen handel, 1590-1660, deel 1 van 2 (Den Haag 1910) p. 351.

[108] Klaas Heeringa, Bronnen tot de geschiedenis van den Levantschen handel, 1590-1660, deel 1 van 2 (Den Haag 1910) p. 351.

[109] Idem.

[110] Klaas Heeringa, Bronnen tot de geschiedenis van den Levantschen handel, 1590-1660, deel 1 van 2 (Den Haag 1910) p. 352.

[111] Brief van Haga aan de Staten-Generaal, gedateerd op 3 januari 1622, in: Klaas Heeringa, Bronnen tot de geschiedenis van den Levantschen handel, 1590-1660, deel 1 van 2 (Den Haag 1910) p. 353.

[112] Ook op 15 december 1635 kreeg Haga opdracht om de relatie tussen Spanje en het Osmaanse Rijk tegen te gaan, de twee landen hadden namelijk plannen voor een vredeshandel:

Klaas Heeringa, Bronnen tot de geschiedenis van den Levantschen handel, 1590-1660, deel 1 van 2 (Den Haag 1910) p. 381, 384-385 en 391.

[113] Hans Theunissen (e.a.), Topkapı en Turkomanie. Turks-Nederlandse ontmoetingen sinds 1600 (Amsterdam 1990) p. 9-18

[114] Toespraak van Hare Majesteit de Koningin tijdens het diner ter gelegenheid van het staatsbezoek van de President van de Republiek Turkije, de heer Ahmet Necdet Sezer, en mevrouw Sezer aan Nederland, 3 april 2001.

[115] De brief is te bewonderen in Museum Turkije-Nederland te Hoorn.

Copyright ElaDesign (disclaimer)